en
TIJDENS DE XVIIDE EEUW.
Hoe geheel anders was dat in onze XVIIde eeuw.
I30 DE ’S GRAVENHAAGSCHE BOUWMEESTER PIETER POST.
bouwmeester nu te hulp roept, misschien meer dan 7/sste
van het in totaal gebouwde, geschiedt nu buiten den vak-
meester om, vraagt zijn hulp, zijn kennis, zijn voorlichting
niet. Dat vooral, maakt de positie van den bouwmeester
ten onzent zóó moeilijk. Men bouwt er nu maar op los,
geheele straten, geheele stadswijken zelfs, verrijzen er,
zonder eigenlijk bouwmeester, zonder dat daarbij ook maar
in eenig opzicht, een ietsje zelfs, aan de eischen der bouw
kunst is gedacht.
Toen toch had bijna elk bouwwerk, hoe onbeduidend
soms ook, toch iets eigens, toch meerdere of mindere kunst
waarde, ’t had in elk geval karakter, ’t geen nu van bijna
geen honderdste van ’t geen er gebouwd wordt, kan gezegd
worden.
Toen was er bijna geen Stads- en geen Rijks-bestuur of
het liet inderdaad tal van kunstwerken van grooteren of
kleineren omvang bouwen, ’t zij poorten, raad- en recht
huizen, ’t zij waag-gebouwen, doelens of torensnu echter is
er slechts eene enkele stad, en geen enkel dorp, dat per kwart
eeuw één bouwwerk van blijvende kunstwaarde sticht.
Toen bouwde onze Protestantsche Kerk bij vele tientallen
in Stad en Lande nieuwe kerken van aanbelang en van
wel doordachten vorm, nu sticht zij er hoogstens af
toe ééne enkele.
Toen waren de Regenten der Gast- en Wees-huizen en
der Waterschappen er op uit, om, waar zij nieuwe ge
bouwen noodig hadden, steeds karaktervolle gebouwen
tot stand te brengen, geen moeite ontziende zelfs om
den daarvoor meest geschikten bouwmeester in den lande