I46 DE’SGRAVENHAAGSCHE BOUWMEESTER PIETER POST.
bouwmeesters werden geraadpleegd en opdrachten ver
strekt aan Alewijn Claess. van Assendelft, aan Bartholomeus
van Bassen van ’s Gravenhage, aan Hendrick Cornelisz.
Bilderbeek, aan Gerrit Druwestein en anderen, terwijl van af
of misschien reeds vóór 1636 Jacob van Campen van
Haarlem mede af en toe door den Prins werd ontboden
en geraadpleegd. Dit bewijst, dat men hier toen nog niet
gewoon was, om een bouwmeester in den vollen zin des
woords, als eenig verantwoordelijk leider en uitvoerder,
aan het hoofd van een bouwwerk te zien, zooals de la
Vallée dat in Frankrijk gewoon was.
Hier was tot dusverre de bouwmeester, bijna altijd werk
meester of werkbaas in eenig onderdeel tevens, een man
aan het hoofd eener eigen of eener hem toe vertrouwde
werkplaats staande, zoo was Hendrick de Keijser (1595
1621) tevens de Mr. Beeldsnijder en Mr. Steenhouwer
van Amsterdam, staande aan het hoofd der Stadswerk
plaats; zoo was Cornells Cornelisz. Danckerts (15951635)
aldaar tevens de Mr. Metselaar en Henrik Jacobsz. Starts
(1595 1625) aldaar, tevens de Mr. Timmerman, beiden
aan het hoofd der. respective Stadswerkplaatsen staande,
evenals Lieven de Keij (15601627) in Haarlem tevens
de Stads Mr. Steenhouwer was. Naar mate nu dergelijke
bouwmeesters meer of minder opgingen in hun eigen
onderdeel, in hun eigen vak, werd het zakelijk aandeel
van andere bouwmeesters, andere onderdeelen als eigen vak
beoefend, grooter of kleiner in den totaal-bouw, die meesttijds
of in eigen beheer werd uitgevoerd, of bij gedeelten afzon
derlijk werd aanbesteed, eerst de metselwerken, dan de
steenhouwwerken, vervolgens de timmerwerken, enz. Doch
van het oogenblik af, dat de bouwmeester ophield zelf werk
baas te zijn, ophield aan het hoofd van eene eigen werkplaats
te staan, en in staat was de geheele leiding van en de geheele
verantwoordelijkheid voor het werk alleen te dragen, be-