de’sgravenhaagschebouwmeesterpieter post. 147
hoorde men ook geen andere meesters, buiten zijn goed
vinden, in het hem opgedragen werk meer te betrekken.
Doch dit juist, was men hier toen blijkbaar nog niet gewoon
de Architect zooals wij hem nu kennen, was hier toen nog
iets nieuws, het bouwmeesterschap, voorheen altijd zaam-
gaande met de zakelijke uitoefening van een gedeelte van
het vak, wijzigde zich eerst van toen af hier, van toen af
eerst werden onze bouwmeesters meer uitsluitend artisten,
aanvankelijk meestal architect en kunst-schilder tevens, tot
hij eindelijk ook het penseel ter neêrlei en zich uitsluitend
aan zijn Bouwmeesters-zaak ging wijden.
Voor een man als de la Valide, zeer waarschijnlijk een
met zorg gekozen bekwaam Fransch Architect, was echter
de herhaalde inmenging van derden in zijn werk natuurlijk
hoogst storend en onaangenaam, zoodat ik vermoed, dat
hij daarom zijn ontslag uit ’s Prinsen dienst zal hebben
genomen. In die vacature werd nu in de eerste jaren
niet voorzien, want de man, die daarvoor als het ware
de aangewezene was, Jacob van Campen van Haarlem,
had waarschijnlijk geen lust, om zoolang de Prins en
Huijgens, die alles regelde, gewoon waren, telkens tal
van bouwmeesters over één en hetzelfde werk te blijven
raadplegen, in ’s Prinsen dienst te treden. Misschien ook
vond men het beter hem niet als ordinaris, maar enkel
als af en toe adviserend, als extra-extraordinaris Architect
te gebruiken, daar hij, blijkens de brieven van Huijgens
was: „een facheux homme a gouverner”, die wel eischte,
dat men zijn ordonnantiën stipt volgde, doch deze soms
zóó vluchtig schetste „que ceux qui les doibvent exécuter,
sont obligés d’en faire nouveaux modèles de leurs mains
pour voir s’ils s’entendent”, eigenschappen, die hem inder
daad voor ordinaris architect van Prins Frederik Hendrik
minder geschikt maakten, daar deze als Veldheer gewoon om
te commandeeren en om haastig gehoorzaamd te worden,