154 DE’SGRAVENHAAGSCI-IE BOUWMEESTER PIETER POST.
wordt uijtgesonden de reijs en teercosten bij hem te doen
worden vergoet ende betaelt op zijne declaratie in alle
redelijckheijt; dat de declaratiën bij hem te vooren over-
gelevert totten jaere 1653 incluijs, sullen op den ouden
voet worden gepasseertin date 8 Julij 1651.
Prins Frederik Hendrik stierf echter reeds den i4en
Maart 1647, en van daar dat hij den 3isten December 1647
op gelijke voorwaarden werd aangesteld tot schilder en
architect-ordinaris van Prins Willem II, na wiens over
lijden hij den 8sten Julij 1651 door den toen nog minder
jarigen Prins Willem III in zijne betrekking wel is waar werd
gecontinueerd, doch tegen eene belooning die minstens
de helft, misschien wel twee derde lager was dan vóór
dien, de fl. 600 toch, hem toegelegd voor gagie en huijs-
huijre, strekten tevens tot vergoeding zijner vacatiën en
tot betaling van zijn teekenwerk, terwijl hij vóórdien
fl. 1000 jaargeld genoot en zijne vacatiën en teekenwerk
bovendien mocht declareeren. De jaren waarin het Huis
van Oranje op tal van plaatsen liet bouwen, zij waren
nu blijkbaar voorbij, en de voogden van den minderjarigen
Prins oordeelden dus, dat daarom bij de nieuwe aan
stelling het tractement van den bouwmeester beduidend
verminderd kon worden, hetgeen Post zich liet welgevallen,
die blijkbaar deze lagere wedde tot aan zijnen dood in
het jaar 1669 heeft gehouden, althans van eene verhooging
dier bezoldiging heb ik nergens iets gevonden, en zijn
zoon Maurits, die hem als architect-ordinaris van sijne
Hoocheijt opvolgt, in date 25 October 1670, werd op gelijke
bezoldiging van fl. 600, voor gagie, huijshuijre, vacatiën
ende teekeningen, aangesteld. Pieter had zich echter uit
drukkelijk de vrijheid voorbehouden om ook voor particu
lieren, collegiën of steden opdrachten als architect te
mogen aanvaarden en uitvoeren, een zeer verstandig
voorbehoud inderdaad, waardoor de verlaging zijner wedde