UIT DE PROTOCOLLEN DER HAAGSCHE NOTARISSEN.
9
zoon, dochter of pupil toevèrtrouwt aan een meester met
het doel hem of haar in een bepaald beroep op te leiden.
Een gewoon arbeidscontract is het volgende (N°. VIII).
Adriaen Pietersz. Smout, beenhouwer, neemt daarbij Jan
Leendertsz. van Gijsele als knecht in zijn dienst met
ingang van O. L. Vrouwe Lichtmis (2 Februari) 1640
voor den tijd van één jaar. De knecht zal zijn meester
„met alle naersticheijt ende diligentie” ter zijde staan
„tot telinge van de warmoesvruchten op seeckere parthije
warmoeslant als andere diensten den beesten ’t sy koyen,
paerden off schapen, alles op de wooninge, gelegen buyten
’s Gravenhage aen de Zuytsijde van ’t Bosch over-
sulcx ’t selve lant te besaeyen, beplanten, schoonhouden
ende behavenende vruchten waer te nemen, mits dat
hem daertoe bij den voorsseiden Smout behoorlicke ge-
reetschap tsij paert ende wagen, kordewagen off schuyt
naer eijsch ende gelegentheijt sail moeten gelevert werden”.
Daarvoor zal Jan Leendertsz met zijn gezin genieten vrije
woning in een huisje op het genoemde land, 275 gulden
in eens, vijf gulden tien stuivers per week tot vijftig
weken, eindelijk „sooveel vruchten als hij voor sijn eijgen
eeten van noode sal hebben, mitsgaders tot brant het
sprockelhout”. Enkele strafbepalingen vullen dit contract
nog aan.
Bij contract van 30 December 1659 (N°. IX) stelde
Jacobus Anthonius Canoine „Italiaens borduerwercker”
zich in dienst van Gillis Pacqué voor den tijd van een
geheel jaar. Onze borduurwerker zou doorvoor genieten
„de vrije cost van spijs ende dranck, mitsgaders logijs
t sijnen huijse” en bovendien een salaris van 400 gulden.
De patroon verbindt zich echter slechts voor een half
jaar; komt hij binnentijds te overlijden, dan zal zijn weduwe
het contract mogen doen eindigen.
Een soortgelijk contract is dat, hetwelk Anthonijs de