lÖO DE’SGRAVENHAAGSCHE BOUWMEESTER PI ETER POST. HET HUIS TER NIEUWBURCH. Doch van al hetgeen Pieter Post gedurende ruim 30 jaar op Honselaarsdijk heeft mogen maken, van al hetgeen door tal onzer beste kunstenaars op elk gebied daar was gewerkt of geleverd, want dit huis was van lieverlede een waar kunst-museum geworden dat, volgens Jacob de Hennin, in al de Nederlandsche provinciën geen weergading en heeft. Van het kasteel zooals dit was dien 3isten Januari 1691 toen de Koning-Stadhouder aldaar zijn intrede deed is thans helaas niets meer overig. Rijksdomein geworden, werd het bij besluit van Koning Willem I, van 21 December 1814, in het openbaar aan den meestbiedende voor afbraak verkocht, evenals het kasteel te Buren in 1785. Het huis ter Nieuwburch bij welks bouw of verbouw tijdens Frederik Hendrik, Post, waarschijnlijk in de jaren 16331636 voor van Campen werkzaam is geweest, is in het begin der XlXde eeuw afgebroken en daarmede zijn helaas ver dwenen, met uitzondering van dat te Breda, al de vor stelijke verblijven van dien Prins en tevens een hoogst Men zie daartoe de gravure van Romeijn de Hoog/ie, oor- stellende „den Aankomst van S. H. Maj. op Honslerdijk”, groot 32 bij 43“ cM., voorkomende in het met koperen platen ver sierde werk, door Arnond Leers in 1691 in ’s Graavenhaag uitgegeven, getiteld: „Komste van Zijne Majesteit Willem III, Koning van Groot Brittanje, enz. in Holland” en in de studie van den Heer Morren, verkleind gereproduceerd, en voorts de vele afbeeldingen van het huis in 1695 door GerritValck in gravure uitgegeven en ten deele mede in genoemde studie opgenomen. timmerwerk in de nieuwe paviljons en het opmaecken van de borstweer van de vóórplaets voor den huijse en in 1653 het maken van vier nieuwe bruggen en het leveren en leggen van witte marmeren vloeren op het bordes en in de schilderkamer, alles blijkens de attestation op ’t meeren- deel der betalingsstukken, onder toezicht van Post.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1908 | | pagina 170