DE’sGRAVENHAAGSCHE BOUWMEESTER PIETER POST. I 73 over de lengte verdeeld in vijf en over de breedte in drie travée’s; in die nissen bevinden zich aan de buiten of vijver-zijde groote schuif-ramen (iets nieuws alstoen) en daarboven weder kleinere ramen, en in de midden-nissen der smalle zijden een breede schouw, terwijl in overeen stemming met de pilaster-indeeling der wanden, boven de omgaande kroonlijst het houten gewelf door elkaar kruisende gordel-bogen in velden is ingedeeld. Architectonisch voor dien tijd buitengewoon eenvoudig, maar goed van afmeting en proportie, bestond de versiering der Zaal uitsluitend in haar schilderwerk en in de muur-tapijten waarmede zij bekleed was, terwijl de vensters waren gedicht met geschil derd glas. Te oordeelen naar de gravures na de voltooiing van de Zaal gemaakt, (zie bijgaande afbeelding N°. 4 genomen naar eene teekening van M. Terwesten, 1) vormde zij een rustig en deftig geheel, warm van kleur, de nissen onder met gobelijns bekleed en boven beschilderd en aldaar eene door eene balustrade afgesloten boven-galerij voorstellende, met een talrijk publiek bezet, dat met belangstelling de beraad slagingen binnen de Zaal schijnt te volgen. Van uit het medaljon in het groote middenveld van het gewelf, doen tal van hoofden hun best om over den bladrand heen een blik in de Zaal te werpen, terwijl door de ovaalvormige met cartels omsloten openingen van een achttal gewelf- paneelen, eene menigte figuren, groepsgewijze de volkeren der aarde voorstellende, nieuwsgierig naar beneden zien. De muur-tapijten met hun Italiaansche landschappen en bouw vallen, waren geheel in harmonische overeenstemming met het schilderwerk, dat niet alleen ten doel had de Zaal te versieren, maar om haar schijnbaar te vergrooten ook. De pilasters waren met arabesken beschilderd en in Zie mede de groote kleur-druk, deze Zaal voorstellende, in de Atlas, behoorende tot A. Ising’s „Het Binnenhof'’ van 1879.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1908 | | pagina 186