UIT DE PROTOCOLLEN DER HAAGSCHE NOTARISSEN.
12
wrijven en eindigt met te schilderen aan de doeken van
zijn meester. Intusschen leert hij de kunst. De meester
is niet in dienst van den leerling, zooals veelal tegen
woordig, maar juist omgekeerd. Op deze wijze hebben
stellig al onze groote schilders der zeventiende eeuw hun
vak geleerd.
Een der beroemdste kunstindustrieën van ons land was
de zilversmeden]de producten daarvan behooren tot de
beste stukken der oud-Hollandsche nijverheid, die toen
tevens kunst was. Het was blijkbaar een niet gemakkelijk
bedrijf; zoo toch zal men het wel moeten verklaren, dat
de leerling, die zich door het onderstaande contract (N°. XV)
in dienst begaf van zijn meester, dat contract voor niet
minder dan zes jaren sluit. Beide, meester en leerling,
beloven natuurlijk hun „uyterste devoir” te doen. De
patroon zal de jonge man „cost, dranck, wassen, wringen
ende slapen” verschaffen. Deze zal niets betalen, maar
zijn vader zal 150 gulden vergoeden, zoo hij wegloopt.
Daaruit blijkt, hoeveel dienst ook de patroon van zulk
een leerling had. Als de leerling ziek wordt, mag hij naar
zijn vader gaan; bovendien krijgt hij zes dagen in het
jaar verlof; blijft hij langer weg, dan zal dat meerdere
worden berekend. Ook in het algemeen zal schade, door
den leerling aan den patroon berokkend, door den eerste
worden vergoed.
Was de leertijd ten einde, dan had de gezel geworden
leerling recht op een getuigschrift, een ontslagbrief. Zulk
een stuk is het volgende (N°. XVI). De Haagsche meester
goudslager Gratiaen Jansz. Soetens verklaarde den 30
Mei 1639, dat Johannis Steek, geboren te Leiden, oud
omstreeks 22 jaar, acht achtereenvolgende jaren „sijnen
leerknecht geweest ende ’t goutslaen geleert” heeft. Hij
erkent verder, dat „den voorsseiden Johannis Steek hem
oock eerbeken gedraegen ende bij hem comparant heeft