i86 de’sgravenhaagschebouwmeesterpieter post. achter het huijs, door eene sloot omsloten, de Moes- Keucken-tuijnen plantagies oost en en de Karseboomgaerdt, door Eijcken en westwaerts beschermd en ook rond die sloot liepen ypen-lanen, het geheel omsluitend,” dat ons een alleraardigste kijk geeft op een XVIIde eeuwsch buiten-verblijf, zooals er toen, meer of min gevarieerd, honderde buiten onze steden werden aangetroffen, en waarin wij tevens op bescheiden schaal terugvinden al de karakteristieke elementen uit de Kasteel-tuinen dier dagen. Door een gelukkig toeval is Jhr. Mr. V. de Stuers indertijd in het bezit gekomen eener portefeuille met een 145 teeke- ningen, schetsen en uitslagen, bijna alle door Post zelf voor dit buiten-verblijf geteekend, eene portefeuille, nu in het archief van het Departement van Binnenlandsche Zaken. Uit die schetsen, meerendeels gedagteekend, meen ik te mogen opmaken, dat in 1637 het terrein voor dit buitengoed door den Heer Dirck Alewijn is aangekocht, althans op 8 Junij 1637 werd dit door den landmeter J. Backer voor hem in kaart gebracht; in Augustus 1639 maakte Post een paar gevel-ontwerpen, en in Maart 1640 het plan en de opstand voor de steenen boog-brug met haar schutmuren en pijlers, de twee hoofdpijlers bekroond door meerminnen en de beide lagere door een soort kasteel. Tot eene uitvoering kwam het toen echter niet, misschien wel door het overlijden van Heer Dirck, althans van 1642 dagteekenen nieuwe ontwerpen, van kleineren omvang, „voor d’ Heer Frederik Alewijn,” en nadat deze onder een achttal gevel-schetsen, alle met zorg geteekend en in kleur opgewerkt, eindelijk zijn keuze had gevonden, schijnt men in 1643 met den bouw te zijn begonnen, die blijkbaar eerst in 1653 voltooid was. r) Voor eene waardeering Hoezeer er tal van de voor dezen bouw noodige schetsen en details missen, zoo is het toch opvallend, zooveel onder scheidene plattegronden, gevel- en tuinaanleg-schetsen Post den

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1908 | | pagina 202