UIT DE PROTOCOLLEN DER HAAGSCHE NOTARISSEN.
13
gecomporteert, gelijk een goet leerknecht schuldich ende
gehouden is te doen,” „versouckende mitsdien aen allen,
ende eenen yegelicken, die desen getoont sal werden,
den voorsseiden Johannis Steek daer voor te kennen ende
houden ende sulex hem zoodanich hulp ende addres te
doene, als zij souden willen hen te geschieden.”
Van dezen goudslager Gratiaen Soetens weten wij door
het volgende stuk (N°. XVII) nog iets meer. Korten tijd
voordat de voorafgaande acte werd opgemaakt, den 18 Mei
1639, besteedde hij zijn zoontje Phillips voor zes jaren bij
de goudsmeden Hans Jacob Peer en Davith Michel „omme
te leeren het hantwerek ofte conste van goutsmeden.”
Vijf jaren lang zullen de patroons den jongen Soetens
voorzien van „cost, eeten ende drineken, mitsgaders van
slaepen, doch sal de voorsseide Gratiaen Soetens sijn
soontge moeten versorgen van cleederen, wasschen ende
wringen.” Gedurende vier jaren zal de vader vijftig gulden
per jaar aan Peer en Michel betalen, het vijfde jaar niets,
„ende nopende seste jaer sullen sij comparanten met den
anderen ter expiratie van vijff jaeren accorderen, wat de
verdienste van hem Phillips als dan voor ’t seste jaer sal
sijn.” Mocht Phillips eenige „ontrouwicheijt” doen, dan
is zijn vader tot schadevergoeding verplicht. Hier betaalt
dus de leerling eerst vier jaar lang leergeld, geeft ver
volgens, maar ontvangt ook niets; eindelijk ontvangt hij
loon naar de diensten, die hij bewijst.
De familie Soetens moet ons nog eenmaal in dezelfde
Meimaand 1639 bezig houden. Den 22Sten van die maand
besteedden de broeders Gratiaen, Abraham en Jacob Soetens
„als oomen ende voogden van ’t naegelaten soontge van
Felicx Soetens, haerluyder broeder” dat zoontje, dat ook
weer Felix heette, voor vijf jaren en zes maanden in de
leer bij den zwaardveger Pieter van Diese. De conditiën
zijn ongeveer als in het vorige stuk. Wat de belooning