DE ’S GRAVENI-IAAGSCHE BOUWMEESTER PIETER POST. I95 de Kommissarissen-Deciseurs van den Bisschop van Luik en van de Luiksche Regeerings-personen, en de linker tot opgang voor de Kommissarissen-Deciseurs der Algemeene Staten en van de Brabantsche Regeerings-personen, (aldus „de Tegenw. Staat”), heeft de volle breedte van het avant- corps van dien gevel, zijnde 16.40 M., en geeft tevens de breedte aan van de Midden-hal, van de Groote ende gemeene Sael, begrijpende in de hooghte de tweede ende derde ver dieping met op ’t eijnde een Cupola onder den Thoorn”. Die Sael, binnen haar muren 14.80 M. breed en 22.30 M. lang, beslaat met de deels daarin, deels daarachter gelegen steenen hoofd-trap vrijwel de helft van het geheele opper vlak van het gebouw en was oudtijds zoowel de groote Ver- gader-zaal, als Recht- en Feest-zaal tevens, zie afbeelding N°. 12. Een viertal zware grijskleurige steenen pijlers, door half ronde bogen verbonden, staan binnen die Zaal en dragen niet alleen de bekoepeling ter plaatse van den toren en dien toren tevens, maar ook met behulp van twee Ionische kolom men de moerbalken, waarop ter hoogte der boven-verdieping de gaelderij-vloer rust, de groote gemeene Sael omgaende, eene galerij, met eene bronzen balustrade afgesloten en aan den voorgevel toegang gevende tot het groote balkon, dat tevens tot overdekking der pui of vóór-trap dient, terwijl op die zelfde galerij voorts uitkomen al de vertrekken der boven-verdieping. De beneden-verdieping gelijkvloers met het Markt-plein, dient tot Waag, tot Wagthuis en tot Gevangenis en de boven-verdieping ten deele tot openbare Boekzaal. Hoogst indrukwekkend in haar eenvoud, vorm en afmeting is deze groote, deze statige Hal, zie afbeelding N°. 12 alléén betreur ik het, dat de architect in aansluiting met de toren pijlers en bogen, ook niet het overige galerij gedeelte met steenen pijlers en bogen heeft opgelost, daardoor toch, ware er meer eenheid en monumentaliteit gebleven in die groote

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1908 | | pagina 216