UIT DE PROTOCOLLEN DER HAAGSCHE NOTARISSEN.
15
aan Truweel voor zijn onderwijs honderd gulden betalen
en bovendien twaalf gulden „tot een vereeringe voor sijns
Truweels huijsvrouwe”. De overige bepalingen geven geen
aanleiding tot opmerkingen.
De zwaardvegers maken plaats voor een „spaensestoel-
maker” in de volgende acte (N°. XXI), die voor drie jaar
een leerling in zijn dienst neemt. De leerling zal daarvoor
niets anders genieten „dan het tweede jaer een maeltijt
etens ende drincken des daechs, ’t sij ’s middaechs of
’s avonts nae gelegentheijt ende het derde of leste jaer
cost, dranck ende cleeren ende slapens ’t sijnen huyse
gedurende ’t selve jaer, ende dat alles boven ende behalven
het drinckgelt op de winckel te vallen.” Eindelijk zal de
schoonbroeder van den leerling, een herbergier, den ge
noemden „spaense stoelmaker” „het eerste ende tweede,
derde jaer van cost, dranck ende deeding ende slaepplaets
versorgen, uijtgenomen alleene de voorseide gestipuleerde
eene maeltijt etens ende drinckens des daechs voor ’t tweede
jaer.”
Een zeer bekend personage zien wij in de volgende
acte optreden (N°. XXII). „Messire Joachem de Fickefoort,
chevallier, conseiller et resident de Son Altesse Serenisime,
monseigneur le Lantsgrave d’Esse” sloot den 14 Januari
1661 een contract met Francois l’Heritier dit Malherbe,
„maistre perruquier et bourgeois en ce lieu”, waarbij
deze zich verbindt aan den kamerdienaar van den graaf
van Oldenburg te leeren „a scavoir faire les perruques
et tout ce qui en despent scavoir perruques entières,
callotte perruquée, tours, coins, savonnettes, poudres,
pommades et pastilles”. Wicquefort zal hem dan daarvoor
300 livres betalen.
Hoe men in de zeventiende eeuw schoolmeester kon
worden, leert ons het volgende stuk (N°. XXIII). Den
30 Januari 1636 nam de eerzame mr. Christiaen van