212 DE’SGRAVENHAAGSCHE BOUWMEESTER PIET ER POST. hetgeen volgt, behalve zijn eigen woonhuis te ’s Gravenhage, mede eigendommen in Haarlem bezat. Hij was blijkbaar algemeen geacht en gezien en stond be kend als een hoogst bekwaam, als een „wijd beroemd” Archi tect, die ten einde toe aller vertrouwen genoot en ten volle verdiende ook, zoodat zijn jongste zoon Maurits, die hij zelf in het vak had opgeleid en die wij reeds in 1662 met hem naar Rotterdam zagen gaan voor de oriëntatie van het aldaar te bouwen Gemeenlandshuis van Schieland, trots zijn jeugdige leeftijd van ruim 23 jaar, hem als Architect is opge volgd, zoowel bij Johan Maurits als bij Prins Willem III. Uit notarieele aanteekeningen van 17 Maart 1670 en van 4 Febr. 1676 blijkt, dat zijne 4 dochters waren getrouwd, Catharina Post, ged. 28 Aug. 1640 met Philippus de Milly, raad en vroedschap van ’s Gravenhage; Elisabeth Post, ged. 25 Aug. 1641 met Pieter van der Meer; Maria Post, ged. Aug. 1643 met Frederick Ruijsch en Fransijna Post, ged. Sept. 1644 met Francois Drijffhout. Den i7en Maart 1670 machtigen „Johannes Post, Philip de Milly, getrouwd met Catharine Post, Frederick Ruijsch getrouwd met Maria Post, en Elisabeth Post, meerder jarige dochter, allen erfgenamen van wijlen Mr. Pieter Post in zijn leven Architekt van S. Hooch, de Prince van Orangie, hun oom Bastiaen Wendel om ter Secretarye van Haerlem over te dragen seeckere huijsinge mette erven in 4 parcelen geveijlt op de Craijenhorster gracht. (Waarom zijn zoon Maurits in dit notarieele stuk niet genoemd wordt, is mij niet duidelijk.) Maurits stierf reeds einde 1682, hetgeen volgens i) Den i3en October 1682 had M. Post opgenomen, bij of in voorschot gekregen van den Prins fl 633.14, een bedrag, dat zijne Weduwe werd geschonken, aan wie bovendien, dato 9 Junij 1683. de somme van fl 945 uitbetaeld werdt voor de getrouwe diensten bij gem. Post gedaen. Later vind ik: „Sr Rutgers Craij getrouwt met de Weduwe van den Architect Post”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1908 | | pagina 236