i6 UIT DE PROTOCOLLEN DER HAAGSCHE NOTARISSEN. Diemen, Duytsche schoolmeester in den Hage” een Haagschen timmermanszoon, Adriaen Janss. van den Aer, tot kweekeling aan. De jongen moest dus als zoovelen toen en later hoogerop. Op tienjarigen leeftijd kwam hij bij meester van Diemen, die zich verplichtte hem „te in- strueëren ende bequamelick te leeren leesen ende schrijven.” Daarvoor zal de vader 36 gulden betalen „mits daervan affcortende over het gelach op huijden verteert twintich stuvers.” Maar de schoolmeester kreeg nog niet eens al dat geld in handen. Hij was met zijn huishuur ten achteren geraakt en nu zou de timmerman aan den huis heer eerst den achterstal betalende rest kreeg de school meester. Bij de volgende acte (N°. XXIV) doet de weduwe van Breda haar zoon Anthonij in de leer bij Abraham Ketelaer, organist en muziekmeester te Rotterdam, „omme te leeren de kunste van musijcksingen, spelen op de clavesingel (sic), fluijtte ende anders, mitsgaders mede op de orgel”, en dat wel voor den niet geringen tijd van tien jaren. Daarvoor zal Ketelaer van de genoemde weduwe ontvangen het eerste jaar 70 gulden, het tweede 60 en zoo telkens ieder jaar tien gulden minder. Ook werd voorzien in het geval, dat de jonge man „door quatwillicheijt, oproijingen off anderssints op wat pretexten het soude mogen wesen” zijn dienst verliet; in dat geval zou zijn moeder het eerste jaar boven de bedongen 70 gulden nog 50 gulden moeten betalen, het tweede jaar nog honderd gulden, het derde honderdvijftig enz. Zij zal bovendien haar zoon, die vrij kost en inwoning ver krijgt, voorzien van „alle noodige lindewaet, cleederen, coussen, schoenen ende wes daeraen dependeert”. Een bizonderheid daarbij is nog, dat „vermits des tweeden comparants (dus de muziekmeester) blintheyt en is desen bij hem niet connen onderteyckent werden”.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1908 | | pagina 23