DE REGEERING VAN ’s GRAVENHAGE 1795-1851. 2I9
zetenen van ’s Gravenhage, die medegewerkt hebben of
nog willen medewerken tot een provisioneele verbetering
van het Stedelijke bewind alhier, op te roepen, om te
verschijnen in de Kloosterkerk alhier, op heden den
2 February 1795 des namiddags ten drie uuren, alwaar
hun wegens het voornoemde committé voorstellingen zullen
worden gedaan, die tot bereiking van dit heilzaem doel
einde geoordeeld worden dienstig te kunnen zijn.
Komt, Burgerskomt allen, die U geen plunderingen
of onderdrukkingen uwer Medeburgers te verwijten hebt,
veragt alle voorige verdeeldheden, vergeet alle voorige
beledigingen, reikt allen aan elkander de hand van Broeder
schap toe, en laat eene algemeene tevredenheid onze een
parige pogingen, om de Burgerij in haare Rechten te
herstellen, bekroonen.”
Het voornoemde gezelschap zoo melden de N. Ned.
Jaarboeken begaf zich om halftwee naar den Ouden
Doelen, en van daar en corps naar de Kloosterkerk, ver-
zeld van een zeer talrijke schare, op uitnoodiging van
Steyn Parvé die daartoe eene „gepaste aanspraak” hield.
In de kerk waren zoo ongeveer 800 burgers bijeen. Burger
van Eek beklom de predikstoel en sloeg voor „een nieuwe
representatie gegrond op de Rechten van Vrijheid en
Gelijkheid daar te stellen.” De vergadering verzocht het
Burger-comité hen daarvoor candidaten te noemen. Van
Eek las toen een lijst voor van 22 personen voor den
Burgerraad, 8 voor den Raad voor Crimineele en Civiele
zaken, benevens twee secretarissen voor het eerste, een
voor het tweede collegie.
„De afvraaging, of het Volk met deeze voorstelling te
vreede was wierdt beantwoord met een eenpaarig stil
zwijgen, gevolgd door een blijd handgeklap en Vader-
landsch hoezee. Iedereen betoonde zich te vrede met deeze
gelukkige, bedaarde ommekeer van zaaken.”