DE REGEERING VAN ’s GRAVENHAGE 1795-1851. 225
I5
De Raadsnotulen vermelden ten onrechte IIAsi-Indischc.
Zie Colenbrander Gedenkstukken I en II passim.
„alles wat de publicque Veiligheid betreft; alsmede de
„zorg van het publicq Onderwijs.”
Opmerking verdient nog dat alle zaken, ook die be-
hooren tot den werkkring van andere comités, indien
zij eemgszins „het financieele concerneeren” zullen behan
deld worden „de concert met het committé van Finantie”;
anderen zullen in ’t financieele van de Stad geene directie
hebben.
In de vergadering van 3 Nov. deelde von Liebeherr
mede, dat hij zijn lidmaatschap nederlegde tengevolge
zijner benoeming tot lid van het comité tot de zaken
der O. I. Colonien i), en in die van 5 Nov. bracht eene
commissie rapport uit over A. J. de Roy, van wien haar
was gebleken dat hij onder curateele was gesteld, en dus
vanzelf van zijn lidmaatschap vervallen. Op -denzelfden
datum werden toen tot wethouders benoemd
Johannes Colla en
Johannes Velt.
Op den 3 December verscheen in de vergadering eene
commissie afgezonden door de Burgersocieteit vergaderende
boven het Boterhuis met de vraag wat de Raad zou doen
met de 5 vacante plaatsen. Hierop is den burger J. C.
Roering opgedragen een rapport uittebrengenin de
volgende vergadering werd conform Roerings conclusie
besloten de vacante plaatsen niet te bezetten.
In Februari ’96 werd een commissie benoemd bestaande
uit leden van den Burgerraad, van het Collegie van Crim.
en Civ. Justitie en 5 stemgerechtigde burgers tot het
ontwerpen van een Reglement op het bestuur van den Hage
en de Jurisdictie van dien. Dit reglement werd den 29
Maart 1796 „door de stemgerechtigde burgeren en inge-