232 DE REGEERING VAN *S GRAVENHAGE I795-1851.
Doch wederom werd er een spaak in het wiel gestoken.
Reeds den eersten Mei had een deputatie van stemge
rechtigden een protest bij den Raad ingeleverd tegen de
voorgenomen verkiezing, en wel omdat de verdeeling der
stad in wijken niet eerst aan de goedkeuring der Provin
ciale Regeering was onderworpen. De Raad had zich
daaraan niet gestoord, en de eenigszins ostentatieve manier
waarop de nieuw gekozen leden werden geïnstalleerd wijst
erop, dat men in die herhaalde protesten een partijbe-
weging zag van de meer democratische elementen. In een
harer brieven aan de Provinc. Regeering had de Raad
zich dan ook over hen reeds uitgelaten als volgt: „Wij
kennen hen die zoo zeer van de stemme des Volks en
derzelver onderdrukking schreeuwenWij weeten dat
dezelve in vergelijking van het Stemgerechtigt Volk van
den Haag en Jurisdictie een niets beduidend getal is en
wij meenen Ulieden te mogen verzekeren, dat wanneer
die alle eens de Revue passeeren moesten, ook wij, evenals
de Rotterdamsche Municipaliteit nu onlangs ten hunnent
gedaan heeft, een aantal zouden kunnen uitmonsteren, bij
wien de zetel hunner Vaderlandsliefde in hunne ledige
beurzen gevonden wordt, en het vermogen om zijne vrije
stemme uitteoeffenen niets anders beteekent, dan de magt
om te kunnen intrigueeren, ten einde hun eigenbelang en
particuliere oogmerken te kunnen bevoorderen.”
Het Provinciaal Comité meende echter de reque-
stranten in het gelijk te moeten stellen en verklaarde bij
decreet van 11 Mei de verkiezing nietig. De Raad remon-
streerde daartegen en gaf aan het decreet geene uitvoering,
weshalve hij bij resolutie van het Prov. Com. van 13
Juni nader gelast werd het decreet van 11 Mei ten uitvoer
te leggen en de laatstbenoemde leden hunne functien te
doen staken. Maar eerst toen 19 Juni een Commissie uit
het Prov. Comm. in de vergadering van den Raad ver-