voorschriften van lands- en departementale vroedschap of waar hij geboren Behalve eenige weinige in art. 44 bepaalde contro- leerende en deels wetgevende werkzaamheden had de vroedschap dus zeer weinig te verrichten. Het bestuur berustte bij Burgemeester en Wethouders, met een over wegenden invloed van den Burgemeester. Deze toch had het „oppertoevoorzigt” over de politie, de behandeling der dagelijksche zaken en de beheering der geldmiddelen, waarvoor hij de „verantwoordelijkheid” deelde met de wethouders. Maar hij was alleen belast met de afkondiging en de executie van hetgeen door hem was behandeld; hij deed alle publieke acten, die van stadswege werden uitgegeven, opmaken en expe- dieeren; onder zijn „opzigt” stonden ook alle politieke en stedelijke collegien, administratien, directien, ambtenaren, bedienden en gebenificieerden. Verschilden in de deliberation met de wethouders dezen met den burgemeester van gevoelen, dan was de laatste verplicht zulks ter kennisse van den Landdrost te brengen, die dan te beslissen had; in gevallen van dringende noodzakelijkheid kon de burgemeester alvast naar eigen gevoelen beslissen. De uitvoerende macht was bijna geheel aan den burgemeester toevertrouwd. In de plaats van het Departementaal Bestuur was het de Landdrost, die toezicht op het gemeentebestuur uit oefende en door wiens bemiddeling dit belast werd met de uitvoering van regeering. Een Koninklijke Decisie van 2 Mei 1809 bepaalde nog dat niemand burgemeester, wethouder, secretaris mocht zijn dan in de plaats was en woonde. Eerst 20 Januari 1808 werden bij decreet van KoningLod. Napoleon de benoemingen tot vervanging van het provi sioneel gehandhaafde bestuur gedaan, en wel de volgende. 242 DE REGEERING VAN ’s GRAVENHAGE 1795-1851.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1908 | | pagina 267