250 DE REGEERING VAN ’s GRAVENHAGE I7951851.
Met den
benoemd,
vrije beschikking” gaf over „de huishoudelijke belangen
der stad”. Voorts stelde de Raad de secretarissen en den
ontvanger aan en bepaalde tractement en aantal der
overige ambtenaren, die zij ook kon afzetten, maar zij
werden benoemd door Burgemeesteren en Raad bij af
wisselende beurten. De „mindere” stedelijke „bedieningen”
waren ter begeving van burgemeesteren.
Ten slotte besliste de Raad over aan- en verkoop van
bezittingen en over het „ondernemen” van processen.
De leden van den Raad, benoemd voor hun leven,
genoten een jaarlijksch „presentie geld” van 1200 gld. De
eerste maal werden zij door den Koning benoemd, maar
bij vacature’s geschiedde de benoeming door het „Kies
college”, (ingevolge art. 133 der grondwet), dat uit 26
personen bestond, en dat door de „gezeten” burgers
gekozen was.
De beraadslagingen van den Raad waren niet publiek.
De uitvoerende macht en het „oppertoezicht” over de
stadshuishouding behoorde bij Burgemeesteren. Zij genoten
elk 1800, de president-burgemeester 2400 gld. Ieder was
dat tenzij andere regeling bij onderling goedvinden
getroffen werd op zijn beurt gedurende een jaar.
Feitelijk had het college van Burgemeesteren over
wegenden invloed. Slechts voor de zaken van publieke
werken was verplicht de instelling eener
Commissie van Fabricage,
bestaande uit 3 raadsleden, die een extra tractement
genoten van 240 gld. elk.
Het Provinciaal Bestuur, met name de Gouverneur had
op den gang van zaken evenzeer toezicht hoewel niet
zóó ver gaande als in den Franschen tijd.
1 Jan. 1816 werden volgens dit Reglement
voor de eerste maal door den Koning: