2ÖO
ONVERBETERLIJKE REGENTEN.
waarin hij aantoonde, dat het ambtsbejag ook in de regenten
kringen der middeneeuwen even sterk was als in die der
„gouden' eeuw”: ook toen bezorgden de leden van bepaalde
coteries elkaar de vette postjes, die binnen hun bereik
vielen, stelden daarvoor regels vast en deden daaromtrent
beloften. De beoefening der genealogie als hulpwetenschap
der geschiedenis bracht nog sterker stukjes uit. Het door
Elias geleverde standaardwerk over de Amsterdamsche
vroedschap geeft dingen te zien, die men voorheen nauwe
lijks durfde vermoeden.
Dat men daarvan vroeger betrekkelijk zoo weinig wist
vond niet zijn oorzaak in verheimelijking. Er is veeleer
openhartigheid, zekere ongegeneerdheid-zelfs, waarmede
over het bestaan der genoemde gebreken gesproken wordt,
die inderdaad onbestaanbaar zouden zijn indien niet de
moraal, zooal niet de excessen, dan toch de zaak-zelve
billijkte. Wanneer al de „kabalen” en „correspondentien”,
de baantjesjagerij en de omkoopbaarheid aanleiding gaven
tot kritiek, dan lag daarachter eer afgunst dan zedelijk
heid niet om het beter, maar om het precies zóó te doen
onder een anderen schijn, was de begeerte der veroor
deelaars. Daarvoor zat dit alles te zeer vast aan de
oligarchiewie haar niet wilde, of niet kon, afvallen,
stond machteloos tegenover hare consequenties. Eerst dan,
wanneer inderdaad tegen het regeeringsbeginsel-zelf de
strijd werd aangebonden, uit naam der uitgesloten klassen,
richtte zich deze ook tegen al die misbruiken. Zoo was
het in 1747 toen men van den nieuwen stadhouder hoopte
dat hij krachtig tegen de regentenaristocratie zou optreden.
Hij begon wel met zich tegen de correspondentien in
Zeeland bijv. te verzetten, maar tegen de aristocratie
als stelsel trad hij niet ophij was niet flink genoeg om
een naar democratische beginselen geleide hervorming aan
te vatten en het gevolg was, dat hij niets uitwerkte, en toen