2ÓI
ONVERBETERLIJKE REGENTEN.
Zie Fruin Verzam. Geschr. IX p. 189 v.v.
eenmaal de democratie krachtiger aanval doen kon, zij zich
niet slechts keerde tegen de aristocratie, maar óók tegen het
Stadhouderlijk huis. De revolutie van 1795 was de voortzet
ting van wat in 1747 zwak begonnen was. Had Willem IV er
al iets van begrepen, die na hem kwamen waren zoo verstandig
niet en het is zeker niet zonder aanmoediging van Willem
V hij gaf zelf als hij kon het voorbeeld dat ook
onder zijn regeering de correspondentien welig bloeiden.
Ging reeds in dit opzicht Willem III niet vrij uit, bevor
derde hij zelfs stelselmatig de corruptie, bij hem zat
tenminste het begrip voor, dat hij op geen andere manier
kans zag de lands- en stadsregeeringen te winnen voor
zijn Europeesche politiek, bij Willem V was het slechts
de zucht eigen macht en rijkdom te behouden.
Maar des te duidelijker stond het dus aan de demo
cratische elementen voor oogen, dat ook tegen den Stad
houder de strijd moest worden gevoerd. Het succes was
aanvankelijk zelfs het grootst tegenover hem, maar de
eerste slagen waren ook tegen de geheele regenten-aristo-
cratie gericht, immers men kwam niet slechts met Fransche
hulp, maar ook nadat de beste elementen in een moeilijke
ballingschap een leerzame school in de democratie hadden
doorloopen. Hier had de nieuwe middenklasse zich geor
ganiseerd, en tevens de moraal gevonden, die haar strijd
rechtvaardigde en voorschreef. De oligarchie, zoo had men
daar geleerd, de aristocraten waren de vijanden meer nog
dan de stadhouder: de nieuwe democratie achtte alle burgers
„gelijk.” Ambten en bedieningen waren dan ook te be
schouwen als „lastgevingen der maatschappij, voor eenen
bepaalden tijd; zij (moesten) noch erflijk zijn, noch ver
vreemdbaar, noch bijzondere voorrechten voor hen die ze
waarnamende keus van den eenen Burger boven den