263 ONVERBETERLIJKE REGENTEN. van 14 Sept. 1801 ten slotte aan de democratische staats regeling een einde maakte, was er niemand die het mogelijk achtte zich te verzettende reactie was in vollen gang, en dé Prins van Oranje, hoewel overtuigd dat het des niettemin onmogelijk was terug te keeren, had dan ook geen bezwaar zijn aanhangers verlof te geven deel te nemen aan de nieuwe regeering. De nieuwe constitutie, met een haar waardige ver krachting der volksstemming aangenomen verklaard - bracht een nieuw bewind aan het roer, ook in de gemeenten; maakte ook daar een einde aan den volksinvloed en stelde er dus weder de gelegenheid open de regentenheerschappij van vroeger te doen herleven. Ik hoop te kunnen bewijzen, althans voor ééne gemeente, dat zij inderdaad herleefde. Is het een uitzonderingsgeval? Het heeft allen schijn van niet. Zou een gemeentebestuur zóó dicht bij den zetel van het landsbestuur dat het benoemde iets doen dat ongewoon of onverwacht was, of in strijd met de moraalbegrippen der meerderheid? Laat ons vóór het trekken der conclusies de Haagsche feiten beschouwen. een uitzonderings- Niettegenstaande de constitutie nog het beginsel der volkskeuze vasthield werd het gemeentebestuur voor de eerste maal benoemd door het Staatsbewind zelf. Tot Hoofdschout werd benoemd Mr. A. J. la Pierre, een oud-patriot met een groote bekwaamheid om den huik naar den wind te hangen, die na 22 Januari ’98 het Agent schap van Politie bekleedde, zijn vrienden van toen aan wie hij, die in alle partijen vele vijanden had, zijn ver heffing had te danken weder in den steek liet en de Den Haag verkeerde als residentie in geval; zie Not. Staatsbew. 10 Juni 1802.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1908 | | pagina 288