2Ó9
ONVERBETERLIJKE REGENTEN.
van alle overige „ambten en bedieningen” ging men inder
daad weder onderling regelen, op eene wijze, die niet den
minsten waarborg gaf, dat rekening zou worden gehouden
met de boven reeds aangehaalde in de grondwet van ’98
aangevoerde beginselen. En zóó zelfs, dat men in sommige
gevallen gedwongen was juist iemand te kiezen, die ten
gevolge der gebeurtenissen van ’95 uit zijn ambt was
ontzet! Welk een zonderling figuur maakt de handteeke-
ning van revolutionairen van ’95 onder een stuk waarbij
zij zich verbinden, de door henzelf „geremoveerde” ambte
naren bepaalde ambten te verschaffen
Toch gebeurde dat. De ambten en bedieningen werden
begeven „bij vrije en onvrije beurten.” „Vrije zijn die,
welke begeven worden zonder, dat de Begever aan eenige
Lijst gehouden is, maar waar over hij disponeeren kan
aan wien hij verkiest.” „Onvrije, wanneer de Begever
gehouden is te kiezen uit de Lijst der geremoveerde
ambtenaren.” (art. 1) In art. 2 wordt daaromtrent nader
bepaald dat op elke drie vaceerende posten, zoowel voor
de „groote” als „kleine”, twee bij vrije en een bij
onvrije beurt begeven zullen worden; met de onvrije
beurt wordt begonnen. De allerbelangrijkste posten en
verder „alle posten die aan Tractement en emolumenten
geen 50 opbrengen” werden op lijst N°. 1 gebracht en
daarover moest de geheele Raad beschikken behoudens
de verplichting om eens van de drie keer een geremoveerde
te benoemen de overige zullen ter begeving staan aan
ieder lid „op zijn tour.” Maar was er onder de „geremo-
veerden” voor een ambt geen geschikte persoon te vinden
dan kon de onvrije beurt veranderen in een vrije, en wel
op de volgende manier: „Een der Leden een onvrije
Beurt tot zijne dispositie hebbende, en geen geschikt Per
soon voor dat ampt op de Lijst vindende, zal uiterlijk 14
dagen, nadat de voorsz. Post vacant is verklaard, aan zijn