308
HAAGSCHE KOFFIEHUIZEN.
t) Van Stockum I. biz. 217.
van het bestaan dier logeer
de overlevering; ik heb ze nooit
Nu ik iets over Haagsche hotels ga schrijven komt mij
dit citaat wel passend voor, want het ligt niet in mijn
bedoeling allereerst of voornamelijk zoogenaamde deftige
hotels te behandelen.
Al heeft b.v. de Oude Doelen een aardige, historische
kant, die met zekere voorliefde kan behandeld worden,
het kantige zit ’m toch in de achterbuurten.
Van uit de volksbuurten moet de kennis worden opgediept.
Volledigheidshalve kunnen wij dan „de Doelen” en „des
Indes” nog vermelden.
De sage spreekt van een zeer primitief soort logementen
in den Haag, waar de logeergasten „over lijntjes” hingen.
Het was een rare manier van logeeren, dat geef ik toe
en dat zal wel de reden zijn dat vele menschen ongeneigd
zijn te gelooven dat er werkelijk zoo iets bestaan heeft. Die
ongeloovigen kunnen wij negeeren. Met een eenigszins
mildere behandeling zouden zij te verwijzen zijn naar een
houtsneetje van Ten Kate in de Physiologic van den Haag;
want al is het teekeningetje waarschijnlijk niet naar de
natuur, wij mogen aannemen dat de waardige heer Ten
Kate die toen chef van het houtsnee-atelier van den uitgever
Fuhri was, het publiek niet zoodanig bij de neus nam,
dat er althans een grond van waarheid achter zijn voor
stelling bestond.
In die touwtjes-logementen heb ik altijd wel iets pikants
gevonden; tennis- en hockey-meisjes zouden het „leuk”
of „echt” of „eenig” vinden.
Maar ik heb de wetenschap
inrichtingen alleen van
mogen zien.
Wel heeft nieuwsgierigheid mij er eens toe geleid een
nachtelijk bezoek aan die obscure logementjes te brengen.