3”
HAAGSCHE KOFFIEHUIZEN.
petroleumlamp, die een flauw licht
een druppel doet lekken op de tafel
dauwt dat wurm in bed da’s veel beter en je weet wat ik ie
gezeid heb van de laatste keer, denk er om man”.
Iets verder op gaan wij weer door een rinkelend deurtje
onder een rooden lantaarn. Aan verschillende tafeltjes aan
den wand en aan één groote tafel in het midden zitten en
hangen hier de onfrissche logeergasten.
Enkelen houden zich bezig met hun schamele plunje zoo’n
beetje op te lappen met de primitieve hulpmiddelen die zij
hebben.
Anderen zitten met de koppen bij elkaar en drinken uit
kleine, vuile glaasjes iets wat op jenever lijkt; met oude
beduimelde kaarten zitten zij te dobbelen, en de kaarten
schuiven over het wankelende tafeltje dat met kringen en
natte plekken bezaaid is.
Een goor uitziende vrouw met loshangend haar, in een
vuil nachtjak en op bloote voeten in afgetrapte sloffen neemt
de bediening waar, en zorgt tevens voor het opruimen en
afwasschen, terwijl een stoere vent met valsche grijze oogen
en uitstekende jukbeenderen, de ellebogen op de knieën en
de kin in de handen bij de tapkast in den hoek zit te loeren.
Achter een kom koffiewater zit een oude, suffe bedelaar,
zijn krukken naast zich op den grond, de handen om de kom
om zich te verwarmen; tegenover hem hangt met het hoofd
op de morsige tafel zijn gezellin, een vrouw in lompen
meer een pakje oud, vuil goed, dan een mensch; aan de
zoldering hangt een
spreidt en regelmatig
die er onder staat.
Een wolk van gemeene tabaksrook drijft om de lamp en
doet de oogen pijnlijk aan, terwijl de reukorganen minder
aangenaam getroffen worden door een atmosfeer van drank
en petroleum, vermengd met de uitwasemingen der logeer
gasten.
Een beklemmende stilte hangt drukkend in dit kleine