HAAGSCHE KOFFIEHUIZEN.
312
lokaal waar allen elkaar wantrouwend aanzien en angstig
opkijken en fluisterende gesprekken staken, als de buiten
deur geopend wordt.
Langzamerhand trekken zij naar boven naar hun verschil
lende slaapplaatsen.
’s Morgens vroeg moeten zij er weer uit, om gedurende
dien dag hun logies voor den volgenden nacht weer te ver
dienen.
Dan ging het langs Spui en Bierkade weer naar de Krane-
straat, om ook daar weer eenige nachtkroegjes binnen te
komen.
Ik ben de namen van die verschillende dingetjes vergeten
maar den indruk niet. Overal hing die benauwende lucht van
vuile menschen en vochtig vuile kleeren, verdund door tabak
en jeneverstank.
En met een klein verschil was het overal hetzelfde.
Ik zag er orgeldraaiers, poppenkastvertooners, modellen,
bedelaars, o. a. de zoogenaamde „Pander” een bekend
Haagsch type, met een loensch oog, die aldus werd genoemd
omdat hij zooveel tapijtgoed om een verdacht ziek been had
gewikkeld.
Wie zich verder mocht interesseeren voor deze branche
van het Haagsche Hotelwezen, bewijs ik misschien een
dienst met een verwijzing naar het hoogst interessante
boekje van Bernard Canter Twee weken bedelaar”De
beide logementen Het roode hart en Het wapen van Utrecht
(hetwelk ik reeds in 1869 vermeld vind), gelegen in het
Lamgroen en waar Canter eenige nachten verblijf heeft
gehouden, zijn hiernevens afgebeeld.
Waar een dergelijke toestand nog zoo kort achter ons ligt
en zelfs hier en daar nog bestaat is er weinig verbeeldings
kracht noodig om zich een voorstelling te maken van de
kleine logementjes in het begin en het midden der vorige
eeuw.