26
UIT DE PROTOCOLLEN DER HAAGSCHE NOTARISSEN.
Ook de herbergiers verdedigden gezamenderhand hun
belangen. Den 5 October 1639 kwamen alle Haagsche
herbergiers, die alle in het stuk met name en met den
naam van hun herberg worden genoemd, bijeen om hun
collega Joris de Caulery, herbergier in de Zwaan op de
Plaats, om hun belangen te verdedigen in het proces,
tegen hen voor schepenen van den Haag op touw gezet
door Johan van Neurenberch als collecteur en gemachtigde
van de pachters van den impost, „mitsgaders excijs ende
societeyt van wijnen over den Haech ende Haechambacht”.
Het gold hier een quaestie van den accijns op den Franschen
wijn (N°. XLVIII).
Voor de verandering eenige medische zaken. De volgende
attestatie (N°. XLIX) werd den 24 Augustus 1628 uitge
reikt aan Mr. Guilliame Malet, „ordinaris oculiste ende
operateur der stadt Leijden”. Hij had een blinden oud-
soldaat de cataract van beide oogen afgenomen met het
beste gevolg, „ende sulcx nae haer getuijgen oordeel
d’operatie bij den requirant wel is gedaen geweest”.
Op den dokter volgt wederom de apotheker of liever
in casu de drogist. Bij acte van 12 Juni 1704 (N°. L)
verkochten Guilhelmo Ferdinando Tattenbagh en Josina
Smijsinck aan den Middelburgschen koopman Joan Sautijn
„seker secreet recept van pik en theer door voornoemden
heere Tattenback geinventeert, bequaem tot conservatie
vande schepen voor ’t ineten der wormen ’t zij in wat
wat’ren die navigerende of stil leggende sijn”. De heer
Sautijn, aan wien de uitvinder het onwaardeerbaar geheim
heeft medegedeeld, zal het middel op schepen naar de
West beproeven; de helft van de winst zal hij aan
Tattenbagh en mevrouw Smijsinck uitkeeren. Allen zullen
het geheim gestreng bewaren; in de familie Sautijn zal het
overerven, die verplicht is ook aan de nakomelingen van de
andere partij steeds de helft van het provenu uit te keeren.