334
HAAGSCHE KOFFIEHUIZEN.
1) Allan, maakte in 1859 nog melding
(Maréchal de Turenne.)
2) Brieven van Multatuli. Amsterdam W. Versluys 1890,
p. 185 e.v.
van Hotel Fuhri
Den agen November schrijft hij „Lief Hartje! Ik zie uit
uw brief dat ge geen geld hebt. Veel heb ik ook niet,
maar voorloopig zend ik je 25. Houd mij ten goede
dat ik weinig schrijf. Mijn plan is nog altijd thuis te
komen.
Na deze intieme uitingen wil ik nog melding maken
van eenige andere intieme momenten uit het leven van
dit hotel
Van Fuhri praat Multatuli in zijn brieven aan Tine
herhaaldelijk2) et pour cause. Hij stond bij hem blijkbaar
ernstig in de schuld, waarom hij dan ook toen hij in
November i860 na een verblijf in Amsterdam, waar hij
met van Lennep over de uitgave van de „Havelaar”
confereerde, in den Haag zijn intrek nam in de Maréchal.
Over die schuld aan Fuhri wordt in de brieven veel
geschreven.
Hij schreef van uit de Maréchal aan zijne vrouw te
Brussel verschillende brieven en briefjes, meestal klachten
van geldnood inhoudende, en mededeelingen over de
nationale inschrijving en het succes van de „Havelaar"
Hij begint:
„Lieve Hart! Ik ben in den Haag, ik wil hier het terrein
opnemen en hoop na een paar dagen thuis te komen.
Van Straten zal de zaak van Nat. inschrijving pousseeren.
Schrijf mij nog eenmaal:
Maréchal de Turenne.”
Schrijf mij in ’s Hemelsnaam nog maar hier (Fuhri),
mogt ik dan weg zijn, tant mieux.”