HAAGSCHE KOFFIEHUIZEN.
347
Francois de Salle wiens dochter Anastasie Josephine Desalle
het in 1894 van haar vader kocht. Zij was gehuwd met den
heer F. H. Molle.
Door dezen laatste werd het hotel tot in 1906 gedreven,
toen het werd overgenomen door de naamlooze vennoot
schap „Zuid-Hollandsche bierbrouwerij.”
Alvorens van de kleinere hotels aftestappen wil ik hier
nog volledigheidshalve memoreeren: De Stad Rotterdam
tusschen 1850 en 1870 in de 3e Wagenstraat N°. 165,
Hotel Kitzingen van A. Bolten op de groote Markt om
streeks 1870, Hotel Garni van G. Cohen Neubauer tusschen
1850 en i860 op het Plein. Een hotel van denzelfden
naam op den Fluweelen Burgwal waar o. a. in 1880
Mr. A. J. Thomassen a Thuessink van der Hoop van
Slochteren, de Steenwijksche afgevaardigde ter 2e Kamer
zijn kamers had, de Leidsche wagens waar o. a. in 1840
W. Baron Roell van Hazerswoude, lid van de zfi Kamer
der Staten-Generaal logeerde; Het Roode Hart in de Lange
Poten, eerste helft der negentiende eeuw, hetwelk in 1833
aan C. van Hoekelen, daarna aan J. P. van Hoekelen en
ten slotte aan diens wede, toebehoorde, thans het mantel-
magazijn van de Firma E. en M. Kreft en Co. N°. 29. Het
Witte Hert en het Hof van Berlijn in de Fleerenstraat welke
logementen thans zijn verdwenen, maar omstreeks 1895
een opvolger hebben gekregen in Eckstein’s burger-hötel.
Vóór dat ik tot de groote hotels overga, wil ik hier
nog de geschiedenis vermelden van een klein hotel, dat
eigenlijk beter onder de pensions kon gerekend worden,
indien het niet den weidschen naam gedragen had van
Hotel Beau-Sêjour.
Hotel Beau-Séjour aan het eind der Bankastraat bij de
Boschjes werd in 1882 op kosten van de eigenaars van de
bouwonderneming Duinweide en door den heer L. Blewanus