UIT DE PROTOCOLLEN DER HAAGSCI-IE NOTARISSEN.
33
Van een huwelijk kunnen allerlei quaesties komen. Zulk
een familiequaestie wordt behandeld in een stuk van 31
Mei 1644. Een zekere Johannes Hasenbaert laat notarieel
zijn „swager” (schoonzoon) vragen „wat redene hij heeft
omme soo onfatsoenlicken mijn overledens dochterskint
aen mij te weijgeren, om ons genuchte daermede altemets
een uijr ofte twee te hebben, hetwelcke ick altijts tot zijn
contentement voor date hebbe doen weder thuijs brengen”
De schoonzoon antwoordde niet dadelijk, maar verklaarde
zich bereid dat notarieel te doen. (N°. LXV).
Den 6den Maart 1646 verklaarde Catarina Hubrechts,
huisvrouw van Sier Krijnss van Blinckersduijn „bij haere
vrouwewaerheijt in plaetse van eede” op verzoek van
Hendrick Janss., bode der Staten van Friesland, dat
Elsgen Jansdr., weduwe van Jan van Nes, in 1643 over
leden, heeft nagelaten: „een camelotte vlieger, met een
rock van ’t selffde, een gecouleurde pafijse rock geboort
met cant pamet, een roode carmosijne laecke ondersiel
geboort met satijne passementen, item een heeresaijen
vlieger en een heresaijen rock, item een brabantsse heuijck
met een fluweel hoetgen ende laeckensse heuijck”.
(N°. LXVI).
De volgende stukken betreffen publieke werken. Dat
men in de zeventiende eeuw hoogen prijs stelde op deug
delijk bouwmateriaal, bewijst een stuk van 26 September
1635, dat over keuring van geleverde dakpannen handelt.
(N°. LXVII). Hoe de buurtbesturen zich kweten van de
op hen rustende taak om hun straten schoon en zindelijk
te houden, blijkt uit het contract, dat de St. Antonisbuurt
in Den Haag den 16 Februari 1641 sloot met den arbeider
Cornells Jacobss. (N°. LXVIII). Een dergelijk contract met
denzelfde sloot de Nieuwe Wagenbuurt den 3 Maart d.a.v.
(N°. LXIX). Dan volgt een contract van 29 April 1647
over het maken van een kaaimuur voor rekening van de
3