HAAGSCHE KOFFIEHUIZEN.
373
toe binnengelaten,
van de muziek leeren
dan kon men eerst den invloed
waardeeren.
Dan ging die menschenzee aan ’t golven, dat men er
boven zeeziek van werd; ’t was precies of je op een boot
zat. Maar wanneer dan ten slotte m’nheer zelf op’t podium
verscheen, met al de trues van een charlatan, maar toch met
de onmiskenbare gaven van een volksleider (waarheen
dan ook), dan was ’t bepaald een gekkenhuis.
Dat zat’m niet uitsluitend onder ’t volk: menige Haagsche
jongedame van min of meer dubieuzen leeftijd kon toen
gerust zeggen dat zij zich gecompromitteerd had in die
dagen van razernij.
nietwaar?) had den vorigen dag zich ook wel eens laten
kennen van een filantropischen kant en uit zijn overvloed
iets weggegeven aan de Haagsche armen.
En als de arme, wachtende stumpers dat hoorden, kregen
zij tranen in de oogen van aandoening en verlangen.
’t Was toch zoo’n beste, brave man; hij deed het alle
maal uit pure menschenliefde en om de lijdende mensch-
heid te helpen; en in dat zalige geloof, schuifelde de
menschenslang door de Wagenstraat naar den ingang
van de „overdekte”.
Wie dan binnen zaten op de bovengalerij hadden een
werkelijk, onvergetelijk schouwspel.
Het volk, bij kleine massa’s, af en
leek dol van af de galerij gezien.
Bij wilde horden kwam het binnen stormen, totdat het
parterre, mannetje aan mannetje, gevuld was.
En als dan die heerlijke muziek inviel
„Heb je kromme beenen,
Van de rbeumatiek,
Gaat naar Sequah henen
Hij geneest je met muziek,”