378 HAAGSCHE KOFFIEHUIZEN. de juffrouw reeds in ’t op- er boven Sprot?” het trapje op te loopen, twee gedaanten wippen uit het rijtuig in den gelen en verdwijnen door de rinkelende deur in de en lichtvlak Sprot.” Van Bergen de eigenaar, komt met zijn welgedanen buik vooruit, van achter de toonbank aanwaggelen. „Goeien avond m’nheer, goeiend avond juffrouw. Oesters m’nheer?” En zonder antwoord af te wachten, schreeuwt hij naar omlaag tegen zijn zoon „Arie oesters!” Intusschen zijn mijnheer en kamertje verdwenen. Een oogenblik later staat Arie geholpen door een knecht en zijn vader, een paar honderd oesters open te breken. Zoodra er vijftig klaar zijn, naar boven, met een paar fleschjes ale; de geur van geroosterd brood dringt van beneden uit de keuken in den winkel. Daar komt een luidruchtige vroolijke troep den hoek omeen paar achterblijvers die op ’t sluitingsuur uit het café zijn gezet en nog trek in iets hartigs hebben. Van Bergen hoort hen reeds in de verte aankomen en kent de stemmen. Met een aanduidende beweging van ’t hoofd naar ’t opkamertje, tot zijn zoon: „Niet boven laten, Arie.” Met duwendelachende luidruchtigheid komen de nieuwe gasten binnen. Brutaal verdringen zij zich aan de toonbank. „Zoo! Oesters? Voor wie? Wie is En terwijl zij aanstalten maken om komt de eigenaar tusschenbeide „Asjeblieft heeren, geen gekheid; neen, dring nou asjeblieft nietachteruitben je gek; ’t is hier ’n fatsoenlijke gelegenheid komaan heeren is ’t nou uit anders motte de heeren maar liever heengaan.”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1908 | | pagina 420