388 EEN HAAGSCH DROST. Aan Clara van Conincxbergen viel als rechterhand van den drost een drievoudige rol ten deel. Vaak trad zij uit hoofde harer bekoorlijkheid als verleidster op, steeds fun geerde zij als aanbrengster en ten derde rustte op haar eene functie van letterkundigen aard. Zij moest n.l. de pen in dienst der chantage hanteeren en wist soms werkelijk hart roerende, hoewel op het punt der orthographic niet onberis pelijke epistels te schrijven, waarvan wij onze lezers hier en daar eenige brokstukjes ten beste zullen geven. Zoo richte zij uit naam van zekere Juffer Truy van Deutecom een billet-doux aan een heer in ’tWesteinde, om hem uit te noodigen tot een samenkomst met iemand, die brandde van verlangen hem te ontmoeten. Praeceptor Bakker ontving een dergelijk epistel van haar hand en ook aan den pachter Brekelencamp viel de twijfel achtige eer te beurt een briefje van haar te ontvangen, ge schreven uit naam van de naar hem smachtende Juffrouw Heynsius. De bende was goed georganiseerd, en indien een aanslag mislukte, dan werd dra een andere op touw gezet. Ook de substituut-schout Kint was in geregelde relatie met de bende en trok daarvan natuurlijk zijn voordeel. Men moest het echter volgens zijn oordeel niet al te bont maken en eens liet hij zich tegenover de hoofdverleidster Clara van Conincxbergen uit, dat zijn chef de schout niet gemoeid wilde zijn in aanhalingen, waarvan al te duidelijk bleek dat men de lieden opzettelijk in den val had gelokt. Dank zij de bestaande verbalen kunnen wij nagaan hoe de bende in sommige gevallen te werk ging. In het begin van het jaar 1703 sloegen zij onder de navol gende omstandigheden een prachtigen slag. Volgens de verklaring van Clara van Conincxbergen had de baljuw van den Haag met een zijner helpsters Juffer Sophia de Graeff afspraak gemaakt om den niet zeer standvas-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1908 | | pagina 430