398
de copieën
EEN HAAGSCH DROST.
Merkwaardig is het evenwel, dat de' drost de Jeude daarbij
in het geheel niet betrokken werd en ongestoord zijn ambt is
blijven uitoefenen.
Men begon de instructie der zaak van Clara van Conincx-
bergen, welke door het Hof van Holland werd opgedragen
aan de Magistraten, Johan Bijemont, burgemeester, Johan
Dedel, Mr. Adriaan van Spierinchoek en Willem Comans,
Schepenen en den Baljuw Mr. Pieter Dierquens, die van
1689 tot 1714 dit ambt te ’s Gravenhage bekleedde.
De Heeren Vallensis en Cau fungeerden daarbij als
commissarissen.
Toen Clara van Conincxbergen in het tuchthuis zat kon
zij het schrijven van brieven niet achterwege laten, zij had
nu eenmaal een litterairen aanleg.
De brieven werden echter onderschept en
daarvan berusten in het dossier der zaak.
Een brief was gericht aan Hendrina van Brugge de
huisvrouw van Andries van Hout met het dringend verzoek
een epistel te willen bezorgen aan den genaamden Pluto.
Deze Pluto was een gewezen soldaat van de Compagnie
Gardes, een gehuwd man met name Kobus, toenmaals in
dienst bij den Procureur-Generaal.
Wij zullen uit dit schrijven eenige zinsneden aanhalen.
Mijn alderliefste Liev. Ik kan niet nalaten aan U te laten
weten, door dien dat gy so veel liefde niet voor mijn meer
hebt, als gy wel gehad hebt, als dat ik heel siekben.Ik
denk meer om U als om myn eigen moeder.
Mag ik U bidden om Gods en om Gods wil dat gy soo goet
belieft van om my een schelling of drie te lenen, totdat ik los
ben, ik als dan, so sal ik se U ten dank weer geven, met wat
Coffy, God die sal het U wederom lonen.
Gy moet geen mens in de wereld seggen dat ik U ge
schreven heb, want ik heb het met myn bloed gedaen, en
bewaert dese briev tot myn gedagtenis of het de laatste was.