422
EENE GESTOORDE WANDELING.
een
„In het omkeeren van het wandelen” en, „hetbreecken
van een appel van China” de „hant van de Juffrouw los
zijnde”, werd volgens de bewering van Kien diens plaats,
„tegens zijn goetvinden” ingenomen door den jonker,
nadat deze de Juffrouw „om de middel genomen hadde”
en haer de hant gepresenteert heeft,” hetwelk de Juffrouw
„geseijt heeft hem geweijgert te hebben.”
Hierop voegde Thomas Kien hem toe: „Monsieur, c’est
ma place, je l’aij emmené,” waarop van Dorp ten ant
woord gaf: „je l’ameneraij pourtant une fois au bout du
Voorhout.” Kien zeide toen: „c’est bien incivil,” terwijl
van Dorp hem toevoegde: „je vous apprendraij bien a
parler autrement.”
Na deze woordenwisseling moeten zij, volgens Johan
van Vlaerdingen, „jegens den anderen” met „de ellebogen
gestoten hebben,” waarop van Dorp bleef staan, zoodat
Thomas Kien zich weder op zijn plaats bij „de Juffrouwe”
kon begeven en met haar voortwandelde.
Toen zij aldus eenige minuten kalmpjes hadden voort
gewandeld, kwam Jhr. Arent hen eensklaps achterop loopen,
zonder een woord te spreken, „waerna hij aen Kien ge
geven heeft” een „souflet,” „ende datelijck een pas vijf
a zes achterwaerts geweken is, leggende de hant op het
rappier, ofte hetselve een weijnig uijttreckende.”
Kien, zich omkeerende,. zeide toen tegen van Dorp,
„dat het gheen braefkaerels werck was, imantte attaqueren
die gheen geweer bij sich hadde.”
Van Dorp is toen, zonder „ietwes verder te antwoorden”
achtergebleven, terwijl Kien met de Juffrouw voortwandelde,
die „datelijck” zeide: „wat impertinenten bock is dat.”
Zoodra de Juffrouw dit „gesegt had ende dit geschiet
is” is Johan van Vlaerdingen van de Juffrouw en het
gezelschap afgegaan naar Van Dorp en heeft met dezen
„tour off twee” door het Voorhout gedaan, zeker