UIT DE PROTOCOLLEN DER HAAGSCHE NOTARISSEN.
2
archieven voor iemand anders dan de onmiddellijk belang
hebbenden eenige waarde konden hebben. Dat zij evenals
de andere archieven historische documenten van groote
waarde konden zijn, men had er in 1842 geen voorstelling
van. Had men het geweten, men zou er trouwens misschien
niet eens beter voor hebben gezorgd; ook voor de rijks-
en stedelijke archieven moest de goede tijd in 1842 nog
lang op zich laten wachten. r)
Die goede tijd, voor onze archieven sedert dertig jaren
aangebroken, is ook eindelijk aangelicht voor onze oude
notarieële protocollen. In de zitting van 1898'99 diende
de minister Cort van der Linden een nieuw wetsontwerp
op het notaris-ambt in. Wel werd dit ontwerp, dat uit
den aard der zaak voorloopig niet in behandeling kwam,
door het nieuwe ministerie-Kuyper ingetrokken, maar de
minister van Justitie in dit kabinet, mr. Loeff, diende
weldra, den 10 Augustus 1903, een nieuw ontwerp in,
dat den 16 November 1904 door de Tweede, den 28
December door de Eerste Kamer is aangenomen en den
30 December 1904 wet is geworden 2). Deze nieuwe wet
bevat een nieuw artikel 6gH, dat de volgende doelmatige
voorschriften geeft: „De notarieële archieven, welke van
vóór de invoering der Fransche wetgeving dagteekenen,
zullen worden overgebracht naar ’s Rijks algemeen archief-
depöt te ’s Gravenhage en naar de Rijksarchief-depöts
in de provincies, of naar andere, bij algemeenen maat
regel van bestuur nader aan te wijzen archiefdepöts. Bij
dergelijken maatregel zal de nadere regeling dier over
brenging worden vastgesteld. Na 16 October 1917 kan
de in het eerste lid bedoelde overbrenging bij alge
meenen maatregel van bestuur worden bevolen ten aanzien
t) Vgl. mr. S. Gratama, De oude notarieële archieven, in het
Weekblad voor het notarisambt en registratie, n°. 1472 vlg.
2) Staatsblad n°. 283.