HAAGSCHE OPSTOOTJES IN DEN PATRIOTTENTIJD.
95
vreugde was. Ook in de oogen van den Prins was het
verre van een onschuldige opgewondenheid, maar wel
degelijk een manifestatie.
De Prins gaat nog veel dieper in op alles, wat gedrukt
en verkocht was zonder naam van den auteur en dringt
aan op strenge maatregelen om dit te voorkomen, vooral
met het oog op de meergenoemde Zuidhollandsche en
Diemermeersche couranten, „als de voorname oorzaken
„en bronnen der bovengemelde onheilen” en de goede
gemeente wordt geroepen „tot een stille berusting in de
„bestiering der wettige overheid”.
Dit alles lijkt den Prins noodig om tot een goede rust
terug te keeren, terwijl hij belooft „zich nimmer te zullen
„onttrekken aan het geven van zodanige ouvertures om-
„trent mijn bestier en de waarneming van mijn waardig-
„heeden, als op een constitutioneele wijze, billijk van mij
„kan worden gevordert”.
De stukken worden vervolgens in handen gesteld van
het Hof en Gecommitteerde Raden.
Dat we hier met een manifestatie te doen hebben, is
zeer duidelijk en de naam van de „Haagsche Vrolijkheid”,
waarmede dit relletje in den Patriottentijd betiteld wordt,
is dan ook door de tegenstanders van den Prins gaarne
overgenomen.
Dat de betooging als zoodanig volkomen mislukt is,
spreekt vanzelf, in aanmerking genomen de maatregelen
door de magistraat genomen tegen het teekenen en rond
gaan van het eerste adres en de weigering van den kolonel
Slicher.
Buitendien, dat het gebeurde op den St. Nicolaasavond wel
een' ander karakter had, en wel bij velen angst heeft ver
spreid, kan moeilijk in twijfel worden getrokken, vooral
met het oog op het bijeenroepen der buitengewone ver-