I HAAGSCHE OPSTOOTJES IN DEN PATRIOTTENTIJD. I07 bevel van den drossaart om die dingen weg te nemen, antwoordde, dat de drossaart hem maar eens op schrift moest geven, dat hij dat niet mocht. Voor de burgemeesters geroepen, geeft Maas de volgende opheldering: dat hij gemelde garens voor zijn huis had opgehangen, omdat hij achter zijn huis bezig was ander© sajetten te zwavelen en dat dit wellicht „aan de coleuren” schade doen zou. Bovendien was er haast bij het zaakje, want het gold een leverantie voor het leger. De magistraat vond ’s mans toestand dan ook zeer pijnlijk en besliste in Salomonische wijsheid, dat hij den tuin van het Leprozen huis te zijner beschikking mocht hebben, „mits gemelde garens bedekt daar na toe werden getransporteerd”. Andere besluiten van de regenten van hetzelfde gehalte en kaliber veroorzaakten eindelijk het derde opstootje. In de Februarimaand van 1786 eischten de Staten ten slotte voor zich, als souvereinen, dezelfde eerbewijzen als den Stadhouder werden bewezen. Zoo zou nu voortaan voor hen de Stadhouderspoort moeten geopend worden, wat tot hiertoe alleen voor den vorst was geschied. Dat voortaan echter anderen door dien Stadhouderspoort zouden rijden, werd begrijpelijkerwijze hatelijk gevonden. De druk van dien tijd in aanmerking nemend, moet men het den Haagschen Oranjeklanten zeker als een bewijs van moed aanrekenen, dat zij, nu de Prins toch weggevlucht was, nog durfden optreden. Het Oranjecorps, zooals ik reeds zeide tegenover het Patriotsch vrijcorps staande, werd het middelpunt van de ontevredenheid over de kinder achtige Februari-besluiten. De eigenaardige houding van de magistraat tegenover deze genootschappen blijkt wel uit de volgende proclamatie, dat niemand als schutter gewapend de publieke straten mocht „passeeren,dan degeen, welke tothetverrigten van ordinaris of extraordinaire schutterlijke functies daartoe verplicht was.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1909 | | pagina 116