HAAGSCHE OPSTOOTJES IN DEN PATRIOTTENTIJD.
I IO
Alle andere exercitiegenootschappen werden opgeheven,
behalve een: „Voor het vaderland”, een Patriotsch ge
nootschap, waarover de Staten nog niet wilden beslissen
maar hangende de legalisatie verbieden zij toch den
schutters oranjecocarden of veldteekenen te dragen.
Ijverige conferenties grijpen er in Mei 1786 plaats tusschen
den magistraat, het Hof van Holland en Gecommitteerde
Raden, over de resolutie van den magistraat om op de
kermis van 1786 geen spellen of speelhuis toe te laten. Het
Hof van Holland, hoewel met vacantie, moest een extra
ordinaire vergadering beleggen. Requesten bij Gecom
mitteerde Raden ingekomen om de spellen op graaflijk-
heidsgrond te mogen zetten, konden de magistraten en
het Hof echter niet vermurwen.
Merkwaardig is het verzoek van 120 schutters, in April
1786, om van hun schuttersplichten ontslagen te worden en
van de boeten bij niet-opkomen daaruit voortvloeiend.
Immers, zeggen zij, (het waren leden van het vroegere
exercitiegenootschap van Mourand) als wij met andere
schutters mee optrekken, geeft dat aanleiding tot schending
der rust inplaats van tot rust-bewaren.
In een resolutie, die op pooten stond, wezen de Staten
dat verzoek van de hand.
Een merkwaardige ommekeer in het voelen van deze
120 ex-Oranjeklanten is zeker wel het feit, dat men tal
van hun namen terugvindt onder het adres, dat in December
1786 namens 170 schutters aan den magistraat opgezonden
werd om hen te ontslaan van den eed aan den Stadhouder.
Broederlijk vindt men hier de namen van Oranjeklanten
en Patriotten dooreen. Men vindt er namen uit een adres,
dat indertijd tegen het binnentrekken van den Prins in
Amersfoort protesteerde, op touw gezet door den meer-
gemelden Hartevelt, gelijk ook die van de heeren Boude-
wijnse, Fullings, Sablerolle, Thiebout, Berenbak, Streur,