HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGUE, IN DE XIVDE EEUW. I 19
de donre-
h Graaf Willem IV gebruikte in 1345, bij de belegering van
de stad Utrecht, nog uitsluitend de oude stormwerktuigen, en
beukte met 13 dezer „enghienen” vijf weken lang die stad; ook
bij de belegering van het kasteel Rosenburch door Willem V
in 1350 is nog slechts sprake van bliden en bliedesteinen, van
een evenhoghe en van een mol, terwijl ten behoeve der
bliden op ’s Grave last, de stiene gebrocke uter straeten te
Leijden en te Vlaerdingen en te scepen naar Rosenburch gevoerd.
(Graf, reken, van den Rentmeester van Noordholland over 1350/1).
Bij de belegering van Delft in 1358 waren echter reeds de
donrebussen in gebruik. Blijkens de Cameraars-rekeningen
van Deventer werden aldaar reeds in het jaar 1348 van magistro
Hensoni de Campen, 3 donrebussen gecoft voor XXII ïrXVIs.;
in Frankrijk komen zij reeds in 1338 voor.
En te midden van dien strijd, komt nu
busse, het vuurgeschut 1) aan de trotsche kasteel-muren
hun naderend einde met luider stemme aankondigen.
Eerst vrij onbeholpen nog, meer schrik aanbrengend als wel
vernieling, nam echter met elk tiental jaren zijn zekerheid
van schot, zijn draagkracht en zijn vernielvermogen toe;
en dat ziende, wordt het menig overmoedig kasteelheer
nu toch bang om het hart, binnen zijn pantser èn achter
zijn muren, die met den dag meer waardeloos blijken, en
hij lacht nu niet meer zóó minachtend om de poorters der
lingen strijd, die overal verwikkeling en leed bracht en,
een smeulend vuur gelijk, nu eens hier, dan daar, in volle
vlam uitbrak. Een Bisschop van Utrecht zelfs, zet zijn
herdersstaf en zijn kruis ter zij en valt als aanvoerder
eener plunderende en brandende bende in Holland
Weesp en Muiden beiden aan de vlammen prijsgevend.
De adel en de geestelijkheid, tot dusverre de beide grootste
steunpilaren der maatschappij, hebben op het eind dier
eeuw hun grootsten invloed, hun vroegere staatkundige
beteekenis verloren en zien nu de steden en een 'vorst
tegenover zich.