HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. 12 7
Evenzoo gaf Aelbrecht op St. Jansdag 1403 „aan onse
„lieve en geminde Gesellinne Vrouwe Margriet van Kleef,
„bij der genade Gods, Palsgravinne op den Rijn, Hertoginne,
„Gravinne ende Vrouwe van onse landen voorscr., bij
„goetdunken onzer kinderen ende Raade, also wel behoor
lijk is, dezelver onzer Gezellinne gemaakt hebben aller
hande lijftogten met onze brieven, als gij dat gezien
„en gehoort hebt, ende zonderling onze goede Stede van
„Schoonhoven, met den huijze en sloote ende anders
„daertoe behoorende, haar leven lang te bezitten, ende
„omdat wij onze lieve Geselline enz.”
Aan den Magistraat van Schoonhoven werd zulks meege
deeld en gelast„dat gij haar ontfangt tot uwe rechte Land-
weduwe, Vrouwe Margeriete van Cleve, in geleende klee-
deren voor zijn lijkbaar trad met een halm in de hand,
dien op die baar wierp en in tegenwoordigheid der daartoe
saamgeroepenen, bij monde van hare voecheden ver
klaarde afstand te doen van alle goederen, welke de over
ledene had nagelaten, uitgezonderd alléén die, welke aan
haar verlijftocht waren. Eene, voor die hooge Vrouwe diep-
treurige en hoogst vernederende en voor den naam van
haar overleden gemaal krenkende plechtigheid,maar waartoe
de omstandigheden haar noodzaakten, wilde zij niet aan
sprakelijk gesteld en opgeroepen worden, tot voldoening
der vele en groote schulden van den overledene.
Aelbrecht zelf schijnt dit eenigermate te hebben voorzien,
althans bezorgd dat zijne gemalin na zijn dood gebrek aan ’t
noodige onderhoud zou hebben, geeft hij haar op 6 De
cember 1366 (na eene daartoe ter dagvaart gehouden be
spreking en verkregen bewilliging, o. m. der stemhebbende
steden) „de stedeburgt en ’t landt van Heusden, de tol van
Woudrichem, ’t huijs Teijlingen, enz. in lijftochte ende
douaryen”.