EEUW.
staande, is juist door haar eenvoud, het meesterstuk onzer
XlIIde eeuwsche bouwkunst, al blijft het te betreuren, dat
juist tijdens Aelbrecht, ten jare 1397, hare vroegere
baksteinen veijnstren door meijster Engebrecht, de maet-
selaer van Harmle (Haarlem) door veijnstren in draken-
velts stene zijn vervangen. Ook is toen (1395/6) de zaal
opnieuw geplaveid en werd over de oude vloer van kleine
gebakken estricken eene bevloering van groote bergsteenen
tegels gelegd, twee veranderingen, die niet zonder invloed
bleven op het aanzien der zaal.
138 HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE
Het oude Grafelijke kasteel te Haarlem (B.)
aan het groote Zandt, het marctvelt, en reeds door de
voorouders van Willem II bewoondverloor zijn
vroegere beteekenis met de voltooiing van het kasteel in
die Haghe, hetgeen blijkt, doordien Floris V in 1291 een
groot gedeelte van het daartoe behoorend hof aan de
Predikheeren of Jacobijnen afstond tot de stichting van
een klooster op die plaats. Slechts zelden nu meer door
de Graven bewoond, schijnt met hun toestemming de hal
of groote zaal door schout en schepenen dier stad als
vierschaar en tevens voor de vergaderingen der stede-
raad te zijn benut, tot het gebouw, in welk jaar is mij niet
gebleken, tot een „Stedehues” aan de stad werd afgestaan,
in dank waarschijnlijk voor door haar bewezen diensten.
Toen Aelbrecht in het jaar 1360 de commanderij
van St. Jan te Haarlem bevestigde in de gift der heer
gewaden van Holland, maakte hij daarbij echter het uit
drukkelijk beding, dat hun klooster hem en zijne nako
melingen tot „ene opene huze” zou zijn; van toen af,
doch misschien reeds vroeger, diende dus dat klooster
den Graaf, als hij met zijn ghesinde de stad bezocht, tot
verblijf, tot herberghe, en diende dus het kasteel reeds
voor goed tot Stedehuis. Ook dit oud-Grafelijk kasteel is