1) „A° 1360, op 17 Maart, gaf Aelbrecht dat steen huis metter
„meetwater ende hofsteden also binnen der utersten graft te
„Vlissingen aan Jan van Oosterzobburgh, in sulke voerwaerden
„dat dit onse open huijs bliven sel op ende of te riden ende ons
„mede te behelpen in onsen oerloghe, alst wijs te doene hebben”.
a) A° 1358 op 6 Sept, werd Jan van Leijden door Aelbrecht aan
gesteld tot„scutmeester op onsehusen teNijeborchendeteMiddel-
borch, dat also te bewaeren ende te bereijden, alse onse oerbaer
si, sinen cost op den husen, jaerlix een paer cleder ende een
ponts grots an ghelder”.
Briel werd door Aelbrecht echter in het jaar 1390 verkocht,
met beding, dat het een open huis zou zijn, waarin hij met
zijn gezin zijn intrek kon nemen zijn huis te Vlissingen J)
stond hij ter bewoning af aan een zijner dienaren, als loon
voor trouwe diensten, daarover echter als open huis de
beschikking houdend, en zijn huse en hove tot Ziericxe
gaf hij 10 Juli 1359 ter bewoning aan Jan Boudijns,
die voor de bedden moest zorgen en tevens den rent
meester van Beooster-Schelde, die gerechtigd was daarin
zijn intrek te nemen, van het noodige moest voorzien, tegen
een hoet tarwe ’sjaars. Bijna jaarlijks logeerde de Graaf
enkele dagen in die stad, destijds de voornaamste stad van
Zeeland, enkele jaren zelfs bij herhaling.
In de stad Medemblik bezat de Graaf een kasteel (K), dat
echter niet zoozeer ter bewoning als wel ter verdediging, ter
bescherming tegen de Friezen diende, ook de kasteelen
Nijenborg (L) en Middelborg (M)2) bij Alkmaar, door Willem
II en dat te Muideh (N), door Floris V gesticht, waren mede
meer sterkten als woonverblijven; bij een bezoek in de
buurt, stelden echter de castellani den Graaf gaarne hun
woonvertrekken en kelders ter beschikking.
De jachthuizen Aelbrechtsberg en Vogelenzang, vroeger
een gewild verblijf, waren echter bij den dood van Graaf
Willem IV in 1345, als behoorende tot de douarie zijner
HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. 14 I