HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE,IN DE XIVDE EEUW. I47
II. ’s GRAVEN GHEZINDE
Ontleend aan de rijmspreuken van W. v. Hildegaersberch.
„Soe wije gheluc ende eer wil haen,
Die en sel sijn goet niet laten vergaen”. i)
De rekeningen, spreken wel bij herhaling van miens
heren huusghesinde of van sinen daghelixen ghesinde en ook
dat miin here ende mire vrouwe utreed met hore heele ghe
sinde of met luttel ghesinde, evenals van ’t ghesinde, dat, als
min here opreis ging, op ’t Hof in die Haghe te bliven
pleghetmaar welk dienstpersoneel met die uitdruk
kingen eigenlijk bedoeld werd en uit welke personen dit
bestond, blijkt daarbij evenwel niet.
Uit de jaarlijks betaalde wedden blijkt zulks al evenmin,
trouwens velen genoten, zooals boven reeds is mede
gedeeld, geen wedde, en enkelen, dienden tegen genot
eener woning met wat land, hun daarbij ten gebruike afge
staan en kregen buitendien een hoet of wat haver, vrij
brandstof en voor hun persoon kleeding en schoeisel.
Ook bij den aankoop van het laken, enz. voor hen, die
mijns heren liverije droegen, werden deze slechts ten
deele soms bij name genoemd, en bovendien waren daar
onder velen, die niet tot mijns heren of mire vrouwe
ghesinde behoorden, maar in ’s Graven dienst elders werk
zaam waren, of, zooals de bewaarder van ’s Graven open
huse in Berghen up den Zoem uit ijdelheid alleen, hadden
gevraagd in ’s Graven kleed te mogen loopen.
Gelukkig heeft de Rijksarchivaris, Jhr. Mr. van Riemsdijk
echter onder de stukken van het Rijksarchief nog één staat ge
vonden, die ten dezen volle licht geeft en ons vertelt, uit welke
personen in Mei 1354 het gezinde van de herberge van Graaf
Willem V en dat zijner gemalin Gravin Machteld bestond.