154 HET GRAFELIJK LEVEN INDIE HAGHE,IN DE XIVDE EEUW.
0
personeel der kinder-kamer, als ook mire vrouwe-toem-
en waghen-loopers, enz. enz.
De staat zwijgt van dit personeel alsmede van den meijster
chyrurgijn, tenzij de barbier daarmede bedoeld is, ’t geen
ik betwijfel, en van den tresorier, welk ambt misschien
door den klerk van den ghelde vervuld werd; de tresorier
toch komt herhaaldelijk in de rekeningen voor; hij bemoeide
zich behalve met de geldelijke aangelegenheden van het
Grafelijk huishouden ook met de inkomsten en met ’s Graven
overige uitgaven, en ontbood daartoe vaak een der klerken
bij zich, als: „dat hij sonder vertreck bij den tresoor quame
mit sijnre rekeninghe”, of wel „dat hi sijne rekeninghe
van de dijckaidse bereyde soude om dair mede bij den
tresor- te comen en him van mijn liefs heren wegen be-
wijsinge dair of te doen.”
Het scheen de gewoonte, dat allen die op ’s Graven Hof
kwamen werken, ’t zij als metselaar of timmerman, als
smid of leidekker, als maelre of glasemaker, die dagen in
mins heren kost warenwas de Graaf met zijn ghezinde
echter op reis, dan verviel zulks en hadden zij zelf voor
den kost te zorgen, doch werd hun daggeld zoolang iets
verhoogd.
’s Graven herberg ging met hem op reis, behalve zij,
aan wien de zorg vóór of het toezicht over huis en hof en
in en over stal en bouverie was opgedragenniet zelden
ook zond de Graaf zijn gezinde grootendeels vooruit, om
ter plaatse van bestemming, herberg voor hem te bereiden,
en volgde dan met luttel ghesinde, öf wel alleen, óf met
de Gravin in gezelschap slechts van een paar pages en
knechten.
In het personeel was ook af en toe wisseling, hetgeen
uit de rekeningen blijkt door de posten van teergelde
op reis, voor hen die weder naar huis trokken, „van twee
messagiers die oerloff ghegheven was weder tot heijm-