HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. 155
waert te riden, tot horen teerghelde vu s. vi d.”; of: „doe
hi oerlof hadde van dienst en arbeit, die hi mine here
gedaen hadde, tot sine wedde ende loon”.
Soms ook moesten boden of messagiers of anderen, die
op reis een ongeluk of oponthoud hadden gekregen en
buiten staat waren zóólang hun herberg te betalen, worden
geholpen: „den trompenaer en sine gesellen, daer si hem
uter herberghe tot Dordt mede lossen mosten, xvi s.” Soms
ook was er geld noodig om hun paard, dat zij dan soms
ten pand hadden achtergelaten, mede te quiten of te lossen.
Bij trouwen veeljarigen dienst of wegens bijzondere
diensten scheen de Graaf gaarne genegen, zijn dienaars
bij giftbrief te beloonen, ’t zij met eene woning, of met
een stuk land om zich eene eigene woning te bouwen,
’t zij door hun in een zijner steden een winstgevend ambt
te schenken zooals het school- of schrijf-ambt, of iets anders,
dat zij echter niet persoonlijk behoefden waar te nemen,
maar konden verpachten en doen waarnemen.
Eigenaardig ook zijn de namen en vooral de bijnamen,
die men bij gebreke van een van, toen elkaar gaf en welke
de betrokken klerk in zijne rekening trouw vermeldt,
zoo komen daarin voor, een: Hannekijn den hasen, een
Jan brije, een Peter ’t scalcxken, een Willem clairoghe,
een Hannemanne, een Dire van Alfen en een Janne de
Vriese, een corte Heijnekiin en een rode Gherit, een Jan
pylijser, een oude Gheryt de wilde en een Platpiet, een
i) A°. 1359 (9 Januari) Geeft Aelbrecht zijn klerk Philip van
Leijden een canonicaat in de kerk van Sint Pieter te M iddelburg.
A°. 1359 (17 Sept.) Aelbrecht geeft zijn maarschalk de dobbel
school van Rotterdam
A°. 1359. (3 Oct.) Aelbrecht verklaart zijn doerwaerder, Claes
van Wolichszoen, schot- en bedevrij, gelijk de welgeboorene
luijden in sijne landen.
A°. 1363 (13 Juli). Aelbrecht geeft de wijnroede van Dordt.
aen sijn ghetrouwe dienre Heinric de weisenenz. enz.