EEUW. I58 HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE hij had daartoe onder zich verschillende stal-, ros-, toem-, hoij- en waghen-knechten, terwijl de pages die min here en mire vrouwe, als zij uitreden begeleidden, mede tot het stal-ambocht gerekend werden. De Graaf en de Gravin hadden beiden hun eigen stallen, hun eigen paarden en hun eigen stalpersoneel, ’s Graven oudste zoon had, nadat hij mondig was geworden, ook zijn eigen stal, zijn eigen paar den en eigen stalpersoneel. De Meester der Taelgerije of kleermakerij had de leiding van deze werkplaats, waarin behalve één of meer borduur werkers, verschillende personen, meestal vier of meer bezig waren zoo voor mins heren en mire vrouwe cleder, als voor die van het personeel. Hier toch werd ook de kleeding gemaakt die jaarlijks aan de tot’s Graven herberg behoorenden werd verstrekt en geleverd, en daarom de geleverde kleeding, de levereije of livereije, sedert de livrei werd genoemd. De Barbier des Graven was niet zelden een veelzijdig waardehebbend en benut man, vaak ook dienst doende als medicijn-meester voor menschen en dieren; hij was mins heren kapper en scheerder en tevens aller ader-later, want het ader-laten was destijds een probaat middel, dat geregeld en één of meermalen ’sjaars bij wijze van lichaamsver- schooning, plaats had. De barbier was dan ook niet zelden een vertrouwd, een gewichtig man, die soms uitgezonden werd, waar het de bericht- of lastgeving omtrent zaken gold, die men niet aan de pen en aan het papier toe vertrouwde; een dergelijk vertrouwd man, kreeg dan wel eens den titel van „mins heren camerlingh”. Voor den dienst in mins heeren earner en zaale was een afzonderlijk kamerling, belast met de zorg voor ’s Graven persoonlijke vertrekken en inzonderheid voor zijn slaap vertrek en waerderobbe, terwijl een deurwaarder bij de kamer en een ander bij de zaal den dagelijk schen huisdienst

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1909 | | pagina 170