HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. 159
verrichtten, bezoekers aandienden, in- en uitlieten, en
diegenen ontboden, die de Graaf wenschte te spreken.
Mijns heren harsnasch-camer was toevertrouwd aan den
harnasch-knecht, die alles blank en stofvrij had te houden,
en mijns heren zwaarden, dolken, messen, lansen en speren
had te scherpen; daar werd ook bewaard mins heren
gheheele steec-ghereij en dat van mins heren ors, met
namehet borst- en het been-hernasch ende de scoen, de
steec-mouwen en de steec-helm met sin huve, de steec-
hantscoen, de sporen, alles met de er bijbehoorende span
riemen; voorts het steec-zadel ende ’t ghetuch, voorts de
platen waarmede de borst, het hoofd en de voorbeenen
van het ors werden beschermd, alsook het steec-scilt. en
’s Graven steec-wapenen en diens Bannier met bijbe
hoorende scaft.
Den Valckenier was opgedragen de verzorging en het
africhten van mijns heren valken, evenals de havikkier
de zorg had voor de havikken en sperwers.
De Messagier te paerde diende met zijn garsoen en
met zijn knecht te voet, om mins heren brieven en aan
zeggingen te brengen zoo noodig tot in Henegouwen
of tot in Beijeren, zoodat er behalve den als messagier
getitelde, die als mins heren heraut tevens dienst deed,
bij voortduring tal van andere personen tot de her-
berghe behoorende, zooals de camerlingh, de barbier,
de capelaen zelfs, alsook een of meerdere klerken en
stalknechts met brieven voor min here „gaende of kee-
rende” waren.
De Clerken, werkend, zoo ’t schijnt, onder een overste
Rierk-resident van de herberghe, waren verdeeld in ge
zworen en in lage klerken, ook waren er soms „cleijn
clerce en loonscrivers” tijdelijk bezig. Zij waren, of als reken-
plichtige klerken werkzaam bij of voor den tresorier, of
als scrivers in de scrijf-camer bij of voor ’s Graven