HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. 163
gewas en daarachter de toen zooveel breedere duinstrook
westwaarts van het kasteel had zich allengs tegen en
om het Neder-hof eene buurt gevormd, welke de noodige
werk- en arbeidskrachten leverde voor de bouverie, voor
de stallen, voor tuin, èn bosch én land èn veen, eene buurt,
die aangegroeid tot een dorp, tevens voorzag in de noodige
timmer- en andere ambachts-luden en in de vele tijdelijke
dienst-lude, die op het Hof noodig waren.
Zoo groeide dat dorp spoedig aan tot het zijn kapel met
’s Graven hulp in eene parochie-kerk kon veranderen en
zich straks een eigen markt-halle en een eigen schepen-
huus bouwde en in 134445 op eigen kosten de vaart
naar Rijswijk liet graven, in aansluiting aan de Vliet aldaar,
welke vaart bezuiden het kasteel vlak tegenover de Coken-
of nederste poirte in het Spuije eindigde en aldaar de Beek
in zich opnam. Door die vaart in scheepvaartverbinding
gekomen met Delft en met Leiden, nam de bloei van dit
dorp, vooral tijdens Aelbrechts bestuur snel toe, en ontstond
nu allengs ook bezuiden het kasteel langs het Spui, eene
volkrijke en drukke buurt.
En naarmate dit kasteel door den Graaf bij voorkeur
en langer achtereen bewoond werd, vestigden vele zijner
edelen zich hier metterwoon en stichtten op de gronden,
hun daartoe door den Graaf afgestaan of op erfpacht
gegeven, een eigen hof, huis of herberg, alwaar zij voor
zaken of feesten ten hove genood, konden verblijven, een
voorbeeld, reeds spoedig gevolgd door tal van ’s Graven
voornaamste dienaars en dienstbaren.
Allengs werd het geheele Vóór-hof, de Plaats, de Vijver-
’t beelt ofte naecte wyf, staende an ’t oorloge an de toirne
van de groote zale bijnnen den hove.”
It.: „een boom in ’t bosch gevelt voor heijligen vrient Gods,
Sint Joob, van Sint Jobs Gilde onlancs begrepen in de cappelle
upt hof in den hage voor een taeffel ende stoffeersel.”