vertrek daarneven „mins heren oratoir en mins heren cleijne
earner”, aansluitend aan „mins heren waerderobbe” en
daarbij eene kamer voor de pages van dienst en mijns
heren „stillecamer” of „stille”, als mede een vertrek voor
den ridder van mijns heren live, tezamen eene volledige
groep van vertrekken vormend, gelegen dicht bij den
vierkanten toren (B).
Deze toren, een enkele maal ook schattoirn genoemd,
is ten onrechte voorheen als mins heren earner beschouwd,
het toren vertrek was daartoe veel te klein en besloten
als het was tusschen twee zalen en eene binnenplaats, was
het ook ongeschikt gelegen, terwijl het bovendien geen stook-
gelegenheid had. Onder in dien toren was de „cleen-stove”,
mijns heren badcamer, terwijl de oude zale (C) tevens
tot mins heren verblijf en gebruik diende en toegang gaf
tot de vertrekken van minre vrouwe, de Gravinne, aan
vankelijk beoosten daarvan bij (D) gelegen.
In mins heren earner die ghepavijd was en een steenen
vloer had, vinden wij eene betstede van wagenscotgetimmerd,
eene eiken tafel, alsook eene tafel op scraghen, vaste sitten,
verplaatsbare baneken en een ruime seoerstien, waarin steeds
eene groote partij „fotzeelshout” in het Haghe hout gekapt,
als barninghe keurig was opgestapeld om op kille avonden
te worden aangestoken, waartoe in eene gedekte iserene vier
panne vuur uit de coken werd gehaald, dat, na binnen
den houtstapel te zijn gelegd, dan met behulp van de bij
de haert steeds aenwezige blaesbalgh, werd aangeblazen.
„Opten seoerstien was een croen met XII pennen voor
keersen”, welke voor de verlichting zorgde; muur- en
losse kasten, scrienen, dienden ter bewaring van mins heren
reetscap, zooals van „de cresinap die men daghelijx over
min here besicht”, als van de presiosa. Met losse tapijten
waren de muren behangen en de vloer ten deele belegd,
geborduerde kussenen lagen op de niet met lakens bekleede
HET GRAFELIJK LEVEN IN DIE HAGHE, IN DE XIVDE EEUW. 165